THEOSOFIE EN DE MEESTERS

THEOSOFIE algemeen gedefinieerd. Het bestaan van hoogontwikkelde mensen in het Universum. Deze mensen zijn de Mahatma's, Ingewijden, Broeders, Adepten.

Hoe Ze werken en waarom Ze nu verborgen blijven. Hun loge. Het zijn vervolmaakte mensen uit andere evolutieperioden. Zij hebben in de geschiedenis verschillende namen gehad, Apollonius, Mozes, Salomo en anderen waren leden van deze broederschap. Zij hadden één enkele leer. Ze zijn mogelijk omdat de mens uiteindelijk kan worden wat Zij zijn. Zij bewaren de ware leer en laten die weer verschijnen op het juiste moment.

V. Hoe komt het dat Mr. Judge meteen de aandacht vestigt op de Meesters in Hoofdstuk I van de ‘Oceaan?’

A. Omdat zonder het feit van het bestaan van Meesters, mensen geperfectioneerd in ervaring en wijsheid, bezitters en bewaarders van al Hun ervaring via zowel vroegere beschavingen als de huidige, Theosofie slechts een speculatie zou zijn in plaats van waarheden over Mens en Natuur, verkregen door observatie en ervaring. Zonder zulke Wezens zou er geen kennis als Theosofie kunnen zijn.

V. "Meesters onderzoeken alle dingen en wezens." Betekent dat dat Zij dit in fysieke lichamen deden?

A. Om een volledig en compleet zevenvoudig wezen te worden, moet het fysieke bestaan worden ondergaan en begrepen.

V. Wat ligt dichter bij de waarheid, onze wetenschap of religie?

A. Geen van beide komt in de buurt van de waarheid, want beide zijn gebaseerd op materialistische opvattingen over de mens en het Universum. Wat wij kennen als wetenschap en religie zijn tegenstrijdig en hebben geen gemeenschappelijke basis. Hun werkgebied is uiterst beperkt en daarom misleidend. De Waarheid moet laten zien dat ware wetenschap, religie en filosofie complementaire aspecten van de Ene Waarheid zijn.

V. Kan iemand de waarheid aan een ander overbrengen?

A. Men kan een ander helpen de waarheid in zichzelf te zien.

V. Hoe kom je tot de realisatie van Meesters als idealen en feiten in de Natuur?
Is ‘feit’ en ‘ideaal’ geen contradictie?

A. Feiten en idealen zijn geen tegenstellingen omdat elk feit het resultaat is van een reeds bestaand ideaal. Het streven naar een ideaal brengt het feit van de verwezenlijking ervan. Meesters zijn feiten in de Natuur, zijnde een ideaal waarnaar wordt gestreefd. Ze zijn idealen voor degenen die onder Hen staan, die erkennen dat Ze feiten zijn en het Pad volgen dat ze tonen.

V. Is er een verschil in graad tussen een Meester en een Nirmanakaya?

A. Een Nirmanakaya is iemand die na het bereiken van het doel de vervulling ervan weigert, maar op aarde kan blijven als een Meester. Dit kan hij doen in of buiten een lichaam, want het lichaam is slechts een punt van contact met aardse belangen. Als hij het lichaam volledig verlaat, behoudt hij elk ander principe behalve het kamische dat is uitgeroeid zonder de mogelijkheid om opnieuw te verschijnen en blijft lid van die Onzichtbare Menigte die altijd de mensheid beschermt en over hen waakt als het Karma van laatstgenoemde het toestaat.

V. Er wordt gezegd dat de kiem van alle vermogens van de Meesters in elk wezen zit.
Hoe ‘klopt’ dit met het feit dat goddelijkheid is verworven? Er wordt gezegd dat de mens in essentie perfect is. Is het niet zo dat we goden zijn, maar het bewustzijn ervan hebben verloren?

A. De fout die de vraagsteller hier maakt zit in de veronderstelling dat 'Goddelijkheid' hetzelfde betekent als de Ene Geest. De ‘kiem’ is de ‘Ene Geest’. Het bevat de potentie van groei in elk wezen en groei wordt verworven. Het vermogen om te leren is niet het
leren zelf. Er moet moeite voor worden gedaan. Het is waar dat we goden zijn in essentie - in de ‘kiem’en dat we vanuit die kiem veel vermogens en kennis op hogere niveaus hebben ontwikkeld. Maar wat hebben we er hier aan als we het bewustzijn van het feit hebben verloren?
De Meesters hebben dat bewustzijn volledig herwonnen en behouden.

V. Er wordt gesproken over Meesters die bepaalde vermogens hebben. Ze zouden die vermogens niet kunnen gebruiken als Ze niet wisten hoe Ze die moesten gebruiken, toch?

A. Meesters gebruiken al Hun vermogens. Om een vermogen te hebben en het niet ten
goede te gebruiken is het verliezen. Om het ten kwade te gebruiken is ook om het op de lange termijn te verliezen, want door zo'n gebruik worden er omstandigheden in het individu gecreëerd die een atrofie teweegbrengen. Dat is inderdaad het geval bij ons allemaal. In vroegere rassen hadden we vele vermogens; we misbruikten ze en veroorzaakten de mentale, morele en sociale condities die vandaag de dag bestaan en ons belemmeren.
W.Q.J. zei eens aan het eind van een artikel:
"Sta op, o Atlantiërs, en maak de fouten van het verleden ongedaan!"

V. Zal de Filosofie altijd ondoorgrondelijk blijven?

A. Als het een opgetekende Filosofie is, is het niet ondoorgrondelijk, want ze bestaat uit een uiteenzetting van principes, samen met illustraties van haar toepassingen en werking zowel universeel als in het bijzondere. De werkelijke betekenis van het woord ‘Filosofie’ is ‘liefde voor wijsheid’; esoterisch.
‘De Wijsheid van Liefde’ of Mededogen. Dat kan niet worden vastgelegd noch enige grenzen hebben. De zin spreekt over “kennis” als onpeilbaar, wat begrepen zou kunnen worden als oneindige uitbreidbaarheid.

V. Kunnen we geestelijke vooruitgang intellectueel meten?

A. Alleen de Geest kan spiritualiteit begrijpen. Intellecten zijn slechts ‘weegmachines’, met zoveel gewichtsnormen als er zogenaamde intellecten zijn.

V. Er wordt gesproken (pagina 5) over de Meesters die altijd geschiedenis maken en dat de
zichtbare heldhaftige figuren in de opeenvolgende drama's misschien niets meer waren dan
Hun marionetten. Als dit waar is, hoe kunnen we dan weten wanneer wij zelf handelen of wanneer er via ons wordt gehandeld?) Worden deze mannen niet gebruikt door de Adepten en Meesters?

A. Ja, bewust of onbewust. Wanneer het bewust is, is het doen voor een ander wat de ander niet kan doen. Onbewust is het wanneer de aard en het Karma van degene die zo gebruikt wordt het toelaten. Er wordt niet ingegrepen in de integriteit van het individu; het stimuleert hem om gebruik te maken van zijn hoogste vermogens. Met onze huidige verworven aard en gebreken, is er meer kans dat het kwaad op ons inwerkt dan het goede. We moeten kunnen bepalen wat echt goed is en wat niet; dan zullen we de echte doeners zijn.

V. Kunnen de Meesters "voor een ander doen wat hij niet kan doen?" Dat lijkt in strijd met de bewering van de ‘derde grondstelling’ – zelf-uitgedachte en zelf-opgelegde pogingen?

A. Dat is het niet, want in zulke gevallen moet het individu door zelf-uitgedachte en zelf-opgelegde pogingen zijn gevorderd tot dat punt waar zijn hele natuur een punt van contact met Hogere en Wijzere Wezens biedt.
Het contact met Hen stelt hem niet alleen in staat om zijn eigen vermogens en kennis
sterker en verstandiger te gebruiken, maar geeft ook de juiste richting aan waarlangs zijn zelf-uitgedachte en zelf-opgelegde pogingen kunnen verdergaan. Wanneer hij onbewust wordt gebruikt, moet zijn natuur zelf-uitgedacht en zelf-opgelegd worden om hem tot een mogelijk instrument te maken en het stimuleren van zijn kwaliteiten opent verdere wegen voor hemzelf, nieuwe wegen tot zelf-uitgedachte en zelf-opgelegde pogingen, totdat hij op zijn beurt, een Bewuste Middelaar wordt. Het hele verloop van het occulte onderricht is suggestie, gebaseerd op juiste kennis.

V. Wat betekent het, op pagina 2, waar wordt gesproken over ”de Wetsregel die inherent is aan het geheel”?

Wet moet niet worden opgevat als iets dat van buitenaf wordt opgelegd door een wezen of wezens, maar als gevolg van onze eigen ideeën en daden als de creatieve bronnen en oorzaken van de effecten die we voelen.
Daarom is Wet inherent aanwezig in onszelf.

V. Op pagina 12 wordt gesproken over de "ware leer" als " ingesloten in het onvergankelijke centrum van de menselijke natuur." Betekent dat als geheugen?

A. Het is geen geheugen in de betekenis van het woord zoals wij dat gebruiken. Het is alles
wat we zijn, in elk van onze bestanddelen, op grond van onze vroegere ervaring en de toepassing daarvan, ongeacht of we ons de ervaring herinneren of niet.

V. Verschijnen de zaken van het heden voor de Meesters als nieuwe ervaringen,
of zien Zij de toekomst zoals die zal zijn?

A. Ze hebben alle ervaringen meegemaakt en kunnen de toekomst beoordelen aan de hand van het verleden en het heden. We moeten niet denken dat onze ervaringen in deze tijd verschillen van die in enig ander tijdperk. De materiële omgeving – en ongetwijfeld de ideeën – waren heel anders dan de onze; maar menselijke gevoelens zijn altijd hetzelfde geweest, ongeacht wat de vorm ook is die ze opwekt. De Meesters houden geen rekening met het karakter van de externe prikkels, maar het effect dat het heeft op de innerlijke natuur van de mens. Ervaring is wat men voelt.

V. Maar de ‘Ziel’ staat los van alle ervaringen?

Zeker, als dat niet zo was, zou ze niet kunnen ervaren. De Ziel is onderscheiden van haar ervaringen in de zin dat zij de som is van haar ervaringen, net zoals een huis verschilt van de materialen die erin worden gestopt. De Ziel is de resultante van al haar ervaringen; het huis is niet één van de materialen, maar is een ideaal dat uit de materialen bestaat. Wij idealiseren onze ervaringen. Onze ervaringen zijn waardeloos tenzij ze ons een basis geven in het ideaal. De Ziel is de idealisering van ervaringen - de idealisering van Geest, of Bewustzijn. We bewegen van ideaal naar ideaal. De geest construeert voortdurend idealen totdat zij uiteindelijk beseft dat alle idealen in het Ene begrepen zijn. Het betekent gewoon dat alles Bewustzijn en Geest is.V. Ik heb ‘Ziel’ altijd als een soort abstractie gezien.

A. Het is vreemd dat we denken aan het Werkelijke deel van ons als het onwerkelijke.
Er is Dat in ons dat ziet, hoort, voelt - ongeacht het lichaam, ongeacht het denken - de echte Mens. Buddhi is het onsterfelijke Ego. Buddhi kan niet worden beschreven. Het is gevoel, de
geaccumuleerde ervaringen - al onze ervaring zit in het gevoel. Manas is het Hogere Denken, dat deel van Buddhi dat in actie is; het creatieve vermogen van Buddhi. Er is een ononderbroken lijn van ervaring als Waarnemers - alle wezens zijn Waarnemers. Ze worden beperkt door de kracht van hun zelfgeschapen instrumenten. In alle waarnemingen zit de kwaliteit van het instrument waardoor die waarneming komt.

V. In de ‘Stem van de Stilte’ wordt gesproken over de het Denken als de "Doder van het Werkelijke." Waarom is dat?

A. ‘Het ‘denken’ is slechts een ‘lens’ waardoor we kijken, en al naargelang hoe we het glas waardoor we kijken hebben gemaakt, zien we de wereld. We zien alles weerspiegeld in de spiegel van het denken - het is altijd een weerspiegeling - een weerspiegeling gekleurd en vervormd door onze eigen gedachten en gevoelens - gekenmerkt door de spiegel die we hebben.
Alles wat tegen ons wordt gezegd, is altijd vermengd met de ervaringen die we eerder hebben gehad en is dus niet waar, tenzij ons denken juist is. Beelden worden omgekeerd op het netvlies gereflecteerd, net als in een spiegel, maar we hebben geleerd de omkeringen psychisch en onbewust te corrigeren. Dat corrigeert de fysieke lens voor externe reflecties. Maar we hebben een metafysische lens nodig die mentale reflecties corrigeert. Dat kan tot stand worden gebracht door metafysische concepten gebaseerd op de eeuwige waarheden, gebaseerd op de essentiële natuur van alle dingen.

V. Is datgene waarnaar de mens streeft niet wat we perfectie zouden kunnen noemen? Is dat niet het doel, of om een Mahatma te worden?

A. Het doel van alle evolutie is niet individuele verlossing, maar dat het geheel zal worden opgeheven, opgetild tot hogere en hogere graden. Een Meester is iemand die ver, ver vooruit is op de rest. Hij werd een Meester door dienstbaar te zijn en blijft nu met al Zijn glorieuze vermogens toegewijd, niet alleen aan de mensheid, maar aan alle koninkrijken van de natuur. Diegenen onder ons die de mogelijkheid in zich hebben om mettertijd Meester te worden, zouden hun voorbeeld moeten navolgen.

V. Op pagina 7 van de ‘Oceaan’ wordt gesproken over het bestaan van deze Wijze Mannen
en dat Zij waarschijnlijk vandaag nog bestaan. Daar is toch geen twijfel over mogelijk! Waarom werd het woord "waarschijnlijk" daar gebruikt?

Het woord "waarschijnlijk" werd gebruikt om de gewone lezer, met Westerse ideeën, te laten zien dat het bewijs van het bestaan van zulke Wezens in het verleden wijst op de sterke waarschijnlijkheid van hun bestaan vandaag de dag; om elke schijn van dogmatisme te vermijden en om de lezer op te roepen om een beslissing te nemen - om hem aan het denken te zetten.

V. ‘Oceaan van Theosofie’ heeft een toon van vaste overtuiging en lijkt een zekere autoriteit te bezitten. Dient het zo te worden geaccepteerd?

A. Zoals de Heer Judge zelf in het voorwoord zei: "De toon van vaste overtuiging die misschien door alle hoofdstukken heen klinkt, vloeit niet voort uit dogmatiek of verwaandheid, maar is gebaseerd op kennis die op bewijs en ervaring berust." Het is geen verwaandheid of aanname van autoriteit, want het is slechts een doorgeven van wat al eerder bekend was.

V. Nu we het over een ware basis hebben, denkt u dat het mogelijk zou zijn voor een
Theosofische Vereniging er een te hebben voor de verspreiding van de ware leringen van de Meesters, zonder de Drie Grondstellingen van de Geheime Leer?
Zou het zonder deze kunnen worden onderwezen?

A. Een praktische kennis van de Drie Grondstellingen is essentieel voor een begrip van alles wat volgt in de Geheime Leer. Men zou in staat kunnen zijn om alles te herhalen wat in de Geheime Leer en elders staat geschreven en geen werkelijk begrip hebben van de Filosofie. Velen zijn in die positie. De Geheime Leer zegt met betrekking tot de Drie Grondstellingen: "Zodra de lezer er een helder begrip van heeft gekregen en zich realiseert welk licht zij werpen op elk probleem van het leven, zal hij in zijn ogen geen verdere rechtvaardiging nodig hebben, omdat hun waarheid voor hem zo evident is als de zon aan de hemel."

V. Het aantal Meesters wordt toch niet vermeerderd tijdens de Kali-Yuga?

A. Aangezien een Meester een geperfectioneerd zevenvoudig wezen is, en mensen in het algemeen verre van volmaakt zijn, hoewel ze een zevenvoudige natuur hebben, kan er in geen enkel tijdperk een absolute barrière zijn voor het bereiken van perfectie, of die graad van wijsheid en kracht die een Meester kenmerkt. In het huidige tijdperk zijn de moeilijkheden ongetwijfeld zeer groot, maar ook de mogelijkheden. Het is veilig om te zeggen dat elke beschaving hun aantal uitbreidt.

V. Hoe ontstaat zo'n tijdperk? Het wordt soms het Funderings-tijdperk genoemd; waarom is dat? En waarom wordt er gesproken over de voortgang (het ‘momentum’) ervan en hoe kan er veel in worden gedaan?

A. Kali-Yuga betekent ‘Donker Tijdperk’ - dat wil zeggen, ‘geestelijk donker’. Het is het hoogtepunt van de afdaling van de mens in en de identificatie van zichzelf met grove materie. Het vertegenwoordigt en bevat de vermenging van verschillende lijnen van individueel en collectief denken en handelen (individuen, naties en rassen) die noodzakelijkerwijs tegenstrijdig zijn vanwege persoonlijk egoïsme, als gevolg van een verlies van de kennis van spirituele identiteit. De processen van de natuur zijn eerst homogeniteit; dan differentiatie; dan samensmelting - wanneer alle differentiaties zijn vermengd; dan neerslag - of scheiding van de ware ideeën van de valse.

Dit is Kali-Yuga, waarin een keuze tussen ware en valse ideeën moet worden gemaakt. Het is het ‘Funderings-Tijdperk’ omdat de ervaringen die zijn opgedaan in het Gouden Tijdperk, het Zilveren Tijdperk en het Bronzen Tijdperk, worden uitgekristalliseerd in het IJzeren Tijdperk. Dan is alle voortgang (het ‘momentum’) van deze tijdperken daar en omdat dit het keerpunt is, vormt het de ‘fundering’ voor de daaropvolgende vooruitgang. We zijn stap voor stap afgedaald door de vorige tijdperken. Alle inspanningen en opgedane ervaringen gedurende deze uitgestrekte perioden moeten worden samengevoegd en ingezet om onze aardse krachten te beheersen en juist te gebruiken. We kunnen niets doen tegen Kali-Yuga, maar we kunnen er alles in doen.

V. Wat hebben cycli te maken met de komst van deze Meesters?

A. Dit is als vragen “heeft de tijd van de dag te maken met ons ontwaken?".
De Universele Wet laat zien dat perioden van niet-manifestatie worden gevolgd door perioden van manifestatie; perioden van Licht, door perioden van Duisternis.
Dus zijn er perioden waarin spiritualiteit meer en meer wordt verduisterd en intellect en materialisme heersen; en deze worden weer gevolgd door een dageraad en toename van spiritualiteit. Het is aan het begin van zo'n periode als laatstgenoemde dat Goddelijke Incarnaties plaatsvinden. Het is niet de periode van jaren die de verschijning van een Goddelijke Incarnatie verplicht, maar de toestand van de mensheid. Er is echter waargenomen dat tijdsperioden en omstandigheden van mensen samenvallen; net zoals waken betrekking heeft op de dag en slapen op de nacht. Dit is het gevolg van collectieve actie. Wanneer de hele massa gaat kolken, moet de eenheid meegaan; maar iemand kan bij wijze van spreken op de naaf van het wiel zitten en zal de beweging van de rand niet meekrijgen. Op dezelfde manier, hoe meer we afwijken van ons eigen middelpunt, hoe meer we betrokken raken bij de algemene beweging; we raken verzeild in een stroom van ideeën en gevoelens en worden meegevoerd omdat we onszelf ermee identificeren.

V. Zijn er Wezens die al deze kennis bezitten nu in fysieke lichamen?

A. Er wordt gezegd dat Zij er zijn en verder dat Zij op deze aarde leven. Terwijl Hun lichamen de vorm hebben van de onze, is de fysieke substantie waaruit Zij bestaan van een zeer hoge graad van fysieke materie; het zou kunnen worden vergeleken met stralende materie, sterk elektrisch en magnetisch, want als Zij de hoge vermogens bezitten waarover wordt gesproken, zouden Hun lichamen noodzakelijkerwijs van een soort zijn dat de impact van die vermogens kan weerstaan en ze kan overbrengen.
Meesters kunnen geen gewoon mens bezoeken zonder een zodanige verstoring in zijn fysieke lichaam te veroorzaken dat gewone waarneming en actie zouden worden verhinderd. Wanneer Zij toch onder de mensheid komen, nemen Ze de nodige voorzorgsmaatregelen om Zichzelf te verbergen en ook om hun vermogens te isoleren door een lichaam van fysieke stof aan te nemen. Op deze manier zijn Ze in staat om externe verstoring te voorkomen en toezicht of belemmering te ondervangen. Omdat Hun werk op de innerlijke aard van de mensheid is gericht door middel van de persoonlijkheden van de mens, dient dit geleende lichaam, om zo te zeggen, elk doel. Als Ze aan de andere kant buitengewone moeite zouden moeten doen om te voorkomen dat, om elke mogelijk letsel of verstoring van gewone lichamen te vermijden, en toch in hun eigen natuurlijke lichamen zouden verschijnen, dan zouden Hun vermogens over de Natuur en Hun verschijning zodanig zijn, dat Ze bij sommigen aanbidding bewerkstelligen en bij anderen bijgelovige tegenstrijdigheid, die beide ondermijnend zouden zijn voor het doel dat Ze voor ogen hebben, namelijk om de goddelijke natuur van de mens tot activiteit te wekken. Dus aanbidding is niet vereist en vertrouwelijke omgang is niet verstandig en niet mogelijk voor ons als fysiek wezen; het is noodzakelijk dat we in onszelf die waarheden kennen die Zij onderwijzen en bij uitstek tot uitdrukking brengen.
Er wordt gesteld dat de Meesters het denken van de mensen voorbereiden, via Hun Boodschap van Theosofie, voor Hun daadwerkelijke aanwezigheid onder ons; wanneer dat zal zijn, hangt af van de mensheid als geheel en van onszelf in het bijzonder.

V. Denkt u dat er een universele wet ligt achter onze keuze, of die nu goed of fout is?

A. Wet is het domein van actie en de voortzetting ervan, re-actie. Vanaf het begin van manifestatie heeft elke actie van een wezen in meer of mindere mate invloed op alle wezens, die op hun beurt reageren op degene die de handeling heeft verricht. Het zijn deze re-acties die als hindernissen fungeren wanneer we een betere manier zien en we niet onmiddellijk kunnen handelen zoals we zouden willen. We kunnen echter wel de keuze maken, eraan vasthouden en ernaartoe werken. De hindernissen gaan voorbij; de keuze met al zijn mogelijkheden blijft. Het louter leuk of niet leuk vinden wordt in het voorgaande echter niet genoemd; ze te verwijderen ligt binnen de macht van het individu. De hindernissen waar we het over hebben zijn die van externe condities, omstandigheden en gebeurtenissen die voorlopig verhinderen dat we een koers volgen die als de beste wordt gezien, gevoeld en gekend.

V. Hoe komt het dat theosofie "het begrip van een kind niet te boven gaat?”

A. Misschien omdat kinderen meer intuïtie en minder foute ideeën hebben dan volwassenen. Kinderen zijn dichter bij de Devachanische toestand dan volwassenen; hun denken is nog niet bezoedeld door de valse denkbeelden die er heersen, dus de eeuwige waarheden worden gemakkelijk begrepen en toegepast omdat deze op zichzelf heel eenvoudig zijn. Kinderen begrijpen gemakkelijk het idee van Karma - zaaien en oogsten -en zien en erkennen de rechtvaardigheid ervan en brengen het idee van nature in praktijk op hun kleine gebied van ervaring. Als dat idee eenmaal stevig op hun denken is ingeprent, blijft het bestaan en wordt het toegepast op hun steeds groter wordende ervaringsgebied. Het is gemakkelijk voor hen om het idee te bevatten dat ze Leven zijn, zonder begin en zonder einde en dat ze eerder hebben geleefd en opnieuw zullen leven. Een kind heeft geen idee over de dood en is ook niet bang voor de toekomst, het leeft in het heden en begrijpt gemakkelijk de eenvoudige waarheden van het leven en het zijn.

V. Zou u uit de eerste helft van de paragraaf (pagina 1) opmaken dat er andere wezens zijn dan ‘voelende’ wezens?

A. In de Theosofie, de Wijsheidsreligie, wordt aangetoond dat alle vormen bezield zijn door een zekere mate van intelligentie; alles is ziel en geest. Dat wij niet in staat zijn om de werking van intelligentie te zien, is nog geen geldige reden om het bestaan ervan te ontkennen. Als we Eén Geest erkennen als de bron en wortel van alle manifestatie, kan er niet zoiets zijn als ‘dode materie’.

V. Op de eerste pagina staat: "het is wijsheid over god voor wie gelooft dat hij alle dingen is en in alles is; wijsheid over de natuur voor de mens die de uitspraak uit de Bijbel van de christenen aanvaardt dat god niet kan worden gemeten of ontdekt, en dat duisternis rondom zijn verblijf heerst.” Dekt dit de eerste grondstelling van de Geheime Leer en wat is daarin het onderscheid van de Natuur ?

A. De verklaring duidt op de eerste grondstelling, maar dekt deze niet volledig. Zij die geloven dat “Hij alle dingen en in alles is” accepteren noodzakelijkerwijs het Ene Absolute Principe als oorzaak en onderhouder van alles wat was, is of zal zijn; dit omvat zowel het ongemanifesteerde als het gemanifesteerde. Het is wijsheid over de Natuur voor de mens die zich alleen bekommert over het gemanifesteerde universum en zich realiseert dat bron en onderhoud ervan niet te ontdekken zijn. Er is Dat wat altijd onbekend moet blijven, omdat Het de Kenner in elk lichaam is. Het kan niet gekend worden omdat Zijn potentieel van kennen oneindig is. Er is Dat in ons wat ons diepste Zelf is en wat onveranderd en onuitputtelijk blijft door oneindig veel ervaringen heen; het is het onkenbare in ons zowel als in de hele Natuur; uit Het vloeit alle manifestatie voort. We leren wat het Zelf is door te zien wat niet-Zelf is.

De meest occulte van de Upanishaden wordt de ‘Mundakya’ genoemd, het woord betekent het ‘afschaven’ of wegsnijden van alles wat niet het Zelf is op ons waarnemingsgebied, zowel als op alle andere gebieden. Alles wat gezien of gekend wordt op welke manier dan ook is niet het Zelf; het zijn allemaal waarnemingen door het Zelf; het Zelf blijft altijd onveranderd, terwijl het tegelijkertijd de vergaarbak is van alle waarnemingen en ervaringen. Het maakt niet uit welke ervaringen we hebben, welke kennis of vermogen we ook opdoen, wij zijn niet de ervaring, de kennis of het vermogen - ze zijn ons bezit.
Het hele proces van groei is er een van realisatie van de Eenheid en eeuwigheid van het Zelf in ons en in alle wezens en vormen van manifestatie.

V. Zijn we dan niet allemaal Meesters vanbinnen?

A. Hoewel we inherent volmaakt zijn, wat betekent dat we de potentie hebben om meer en meer te perfectioneren in vermogen en expressie, zijn we ver van die graad van perfectie die de woorden ‘Meesters van Wijsheid’ impliceren. Wij kunnen in het onmetelijke verleden graden van perfectie hebben bereikt op hogere gebieden van ons wezen, maar het is heel duidelijk dat we ons huidige niveau van bewustzijn niet hebben afgestemd op die mogelijke perfecties. Een Meester impliceert een perfect gecoördineerd instrument op alle niveaus van zijn, met andere woorden een geperfectioneerd zevenvoudig wezen; die taak ligt nog voor ons. In potentie zijn we Alles; feitelijk zijn we wat we tot uiting kunnen brengen.

V. Maar zijn we niet volmaakt op hogere gebieden?

A. De woorden ‘perfect’ en ‘volmaaktheid’ betekenen voor de meeste denkvermogens een soort eindpunt. Men moet begrijpen dat ‘volmaaktheid’ relatief is ten opzichte van onze ’onvolmaaktheid’; sommigen stellen zich voor dat als zij van hun huidige bekende onvolmaaktheden af zijn, ze perfect zouden zijn;

het zou een interessant experiment voor hen zijn om mentaal hun bekende imperfecties te elimineren en dan te zien wat er overblijft aan perfectie. In een oneindig universum zijn de mogelijkheden tot wording oneindig, dus om te zeggen dat we volmaakt zijn op hogere gebieden zou alleen betekenen dat het ‘innerlijke’ volmaakter is dan het ‘uiterlijke’, maar dit te zeggen helpt ons niet verder.

Het is zeker dat wij als Ego's, met de verworven wijsheid en kracht uit vroegere ervaringen, als goden zouden schijnen ten opzichte van onze persoonlijke beperkingen, maar de karmische omstandigheden die we op dit fysieke vlak hebben voortgebracht beletten ons
om onze Egoïsche aard te realiseren of tot uitdrukking te brengen. Terwijl het Ego -om zo te zeggen- zich vermengt met de elementalen, is hij gebonden aan en beperkt tot die handeling waartoe zijn begrip van de aard van de combinatie in staat is. We weten mogelijk alles over ‘de muziek der sferen’ en toch houweel en schop moeten gebruiken; we kunnen innerlijk ‘zuilen van licht’ zijn en in de loopgraven moeten werken, bedekt met modder en andere dingen. Dit zou ons moeten aantonen dat ons werk hier en nu is in de ons omringende omstandigheden; wanneer we onze gebreken op dit bestaansniveau hebben geëlimineerd, zullen we in staat zijn om gebruik te maken van onze innerlijke kennis in een lichamelijk bestaan en niet eerder; hoewel vooruitgang in die richting altijd mogelijk is in zekere mate.

V. Waar komt perfectie om de hoek kijken? Is het Zelf niet perfect en zijn wij niet het Zelf?

A. Zoals eerder gezegd, ‘perfectie’ is relatief ten opzichte van ‘imperfectie'; het ideaal van ‘perfectie’ dat we voor ogen hadden en uiteindelijk hebben bereikt, zou alleen maar verdere ‘perfecties’ onthullen waarnaar moet worden gestreefd. ‘Volmaaktheid’ is een steeds terugwijkend doel “we kunnen altijd het licht benaderen, maar we kunnen nooit de vlam raken" omdat het ons eigen Zelf is, de Waarnemer en Kenner. Het Zelf is noch volmaakt noch onvolmaakt want het omvat alle waarnemingen; er kan geen kennis zijn van enige graad van perfectie of imperfectie, tenzij de Waarnemer beide kan zien en het onderscheid tussen beide kan maken.

V. Maar er wordt gezegd dat de Mens inherent volmaakt is?

A. De inherentie is het onbegrensde vermogen van het altijd-worden. Of het worden nu klein of groot is, het vermogen van ‘worden’ blijft altijd hetzelfde. De mens, als het Zelf, is voorbij verandering en kan alleen in die zin ‘volmaakt’ worden genoemd; alleen dat wat onuitputtelijk, onveranderlijk, onverbeterlijk is, kan volmaakt worden genoemd. Wanneer we spreken van ‘volmaaktheid’ bedoelen we wijsheid, begrip, vermogen, allemaal verworvenheden, geen inherenties; we verwarren dus ongeconditioneerde mogelijkheden met geconditioneerde, maar steeds toenemende mogelijkheden en worden zo in mentale verwarring gebracht. Metafysisch en filosofisch gezien is het onjuist om termen die een ‘toestand’ of ‘voorwaarde’ aanduiden, toe te passen op de Ongeconditioneerde Ene Werkelijkheid, het Zelf van Alles.

V. Maar de mens is vervolmaakbaar, nietwaar?

A. Zeker. Volmaakbaarheid betekent het vermogen om volmaakt te worden; maar volmaakt waarin? Deze vraag opent een vitaal feit dat in sommige voorgaande vragen uit het oog is verloren en dat is dat alle wezens van elke graad voortbrengsels zijn van Evolutie. De eerste zin van dit eerste hoofdstuk spreekt van ‘de evolutie van voelende wezens‘ en het hoofdstuk is gewijd aan een uiteenzetting van het feit en het logische resultaat van evolutie door het bestaan van Meesters van Wijsheid. Deze grote wezens tonen ons het idee en het feit van Vergeestelijkte Individualiteiten die zo zijn geworden door observatie en ervaring. Kennis bestaat niet uit zichzelf, zij wordt verworven; en er is geen kennis tenzij daarvan kenners bestaan. en tekst te typen.

Een begrip en toepassing van de drie grondstellingen zouden al deze vragen voor ons hebben beantwoord. Deze specifieke vraag wordt beantwoord door de derde grondstelling die zegt: "de spilleer van de esoterische filosofie erkent geen voorrechten of bijzondere gaven in de mens, behalve die welke door zijn eigen Ego zijn verworven door persoonlijke inspanning en verdienste gedurende een lange reeks van zielsverhuizingen en reïncarnaties."

Dat wat waarneemt in elke vorm en in elk wezen is het Zelf; naarmate de waarnemingen toenemen, wordt de behoefte aan een betere vorm van instrument beseft en dit wordt in de loop van de tijd en door inspanning ontwikkeld.

De ‘vervolmaakbaarheid’ zit zowel in de omvang en de kracht van intelligentie als in de in gebruik zijnde instrumenten. Het Zelf kan worden vergeleken met ‘het punt’ binnen de cirkel dat altijd onveranderd blijft, hoezeer de cirkels die daaruit voortkomen en erop rusten, ook mogen toenemen; de ‘cirkels’ vertegenwoordigen verworven kennis en macht en vormen het ‘zijn’. Het Zelf is het punt - is de wortel en de container van het zijn, maar blijft altijd onveranderd in Zijn oneindige mogelijkheden.

V. Wat wordt bedoeld met ‘alles-wetendheid’?

A. "Alles-wetendheid" betekent dat stadium van volmaking en coördinatie van alle ‘omhulsels van de ziel’ samengesteld uit de meest etherische substantie, aardse substantie en alle graden daartussen, wat het Goddelijke Ego of de waarnemer in staat stelt om alles te weten wat er geweten kan worden met betrekking tot elke toestand van bewustzijn of elk gebied van substantie wanneer dergelijke kennis noodzakelijk of wenselijk is.

V. Op bladzijde 12 wordt gezegd dat de Meesters of Oudere Broeders over het algemeen worden verguisd of voor bedriegers worden uitgemaakt. Hoe komt dat?

A. Omdat de allesomvattende filosofie die zij uiteenzetten naar vernietiging neigt van de geaccepteerde ideeën van wetenschap, filosofie en religie, die de wereld op elk moment regeren; natuurlijk gebruiken de aanhangers hiervan, en vooral de voorstanders, elk beschikbaar wapen om de verspreiding van die kennis te dwarsbomen die, als ze algemeen aanvaard zou worden, hen zou achterlaten met een beschadigde reputatie en hun huidige middelen van bestaan zou ontnemen. Het onnadenkende publiek accepteert zonder twijfel de uitspraken en oordelen van hen die in hun ogen ’autoriteiten’ zijn.

V. Er staat in het hoofdstuk dat de Meesters soms niet incarneren om te werken
maar alleen om te ontdekken wat er aan de hand is?

A. Waar staat dat? Er staat, " Ze hebben altijd als een lichaam bestaan; ze kennen elkaar allemaal, in welk deel van de wereld ze zich ook bevinden, en werken op veel verschillende manieren voor het ras.”

V. Wat zijn de uiteindelijke indelingen van de tijd? (Pagina 5)

A. Er is gezegd dat hij die Karma kent, de uiteindelijke indelingen van de tijd kent; er wordt verder gezegd dat deze kennis alleen in het bezit is van de hoogste wezens. Hoewel het zowel onmogelijk als onnodig voor ons is om de exacte perioden te kennen die in onze opvattingen van tijd ‘jaren’ worden genoemd, kunnen we begrijpen wat besloten ligt in de uitdrukking ‘de uiteindelijke indelingen van de tijd’. Elke planeet of zonnestelsel is een her-manifestatie van één die eraan voorafging. Alle wezens die bij een zonnestelsel betrokken zijn, worden met elkaar verbonden in één evolutionaire onderling afhankelijke stroom, waarbij de totaliteit van hun karmische vereisten de Grote Cyclus vormen waarbinnen alle kleinere cycli zijn vervat. Terwijl de Grote Cyclus de mogelijkheid van manifestatie van alle betrokken wezens inhoudt, worden de kleinere cycli binnen die grotere bepaald door massa's wezens, klassen van wezens en bewustzijnseenheden, elk in exacte overeenstemming met zijn karmische reikwijdte en noodzaak. Men moet onthouden dat cycli geen willekeurige tijdsindelingen zijn die handeling beperken, maar de resultaten van de periodieke terugkeer van indrukken en handelingen door wezens van elke graad die bij een of andere evolutionaire stroom zijn betrokken. (Zie de tweede grondstelling)

V. Op pagina 5 staat dat de Meesters kennis bezitten van de grondslagen van de natuur.
Probeert onze wetenschap niet die kennis te bereiken?

A. Onze wetenschap is het resultaat van het werk en onderzoek van mensen met
hoge intelligentie in de richting van een begrip van de combinaties en verbanden van elementen, substantie of materie in vormen. Ze gaan voorbij aan het feit dat als intelligentie een vorm kan waarnemen en de verschillende elementen en stoffen die hem zogenaamd samenstellen, kan bepalen, intelligentie boven en achter vorm of substantie staat en noch door deze is voortgebracht, noch erdoor beperkt en dat noodzakelijkerwijs alle soorten substanties en elementen, in hun eenvoud of in complexe combinaties, het resultaat zijn van verschillende graden van intelligente manifestatie; met andere woorden dat het gemanifesteerde universum belichaamd bewustzijn is.

In de regel bespotten wetenschappers de metafysica en beperken zo hun waarnemingsvermogen tot alleen de fysica en verzuimen om het gebied van de metafysica te onderzoeken, ze zijn niet in staat om te begrijpen, of zelfs maar te vermoeden, dat er zonder metafysica geen fysica kan zijn. Tegelijkertijd gebruiken ze metafysica in hun steeds veranderende ‘hypothesen’, zonder er erg in te hebben. De zoektocht naar de waarheid, naar de ‘grondslagen van de natuur’ door natuurkundige observaties van materie, substantie, elementen of krachten kan op geen enkele manier slagen. Het is als steeds dieper in de aarde graven om de bron van het zonlicht te vinden.

V. Wat is de aard van de kennis van de Meester over dingen en wezens vergeleken met de wetenschap?

A. Het antwoord kan worden gevonden op pagina 2. "Maar theosofie weet dat het geheel is samengesteld uit het zichtbare en het onzichtbare, en terwijl ze ziet dat de uiterlijke dingen en voorwerpen vergankelijk zijn, omvat ze zowel de uiterlijke als de innerlijke feiten van de natuur. Ze is daarom op zichzelf volledig, en ziet nergens een onoplosbaar mysterie. Ze schrapt het woord ‘toeval’ uit haar woordenschat en erkent slechts wetmatigheid in alles en in elke omstandigheid." Met betrekking tot de wetenschap zegt ze: "onze wetenschap negeert tot nu toe het ongeziene en omdat ze in gebreke blijft het bestaan van een volledig stel van innerlijke waarnemingsvermogens in de mens toe te geven, is ze afgesneden van het onmetelijke en werkelijke ervaringsgebied dat binnen de zichtbare en tastbare werelden ligt."


V. Er wordt gezegd dat de Meesters alle dingen en wezens onderzoeken; moeten zij dit wel doen als zij weten wat de mens in zijn diepste wezen is en wat zijn krachten en bestemming zijn?

A. Toegegeven dat zij het diepste wezen van de mens kennen en wat zijn krachten en bestemming zijn; is de vraag in feite, ‘wat weet de mens van zijn diepste wezen, krachten en bestemming?’ Het antwoord is: ‘praktisch niets’. Tegelijkertijd creëert de mens zijn eigen lot en brengt hij zichzelf in zijn onwetendheid pijn en verdriet toe. Meesters kunnen te allen tijde weten wat zij wensen te weten en wat Zij nodig vinden om te ‘onderzoeken’, zou heel goed kunnen zijn wat de mens doet met zijn inherente krachten, welke de verkeerde idealen zijn die hij nastreeft en wanneer en hoe hij kan worden geholpen.

V. Waarom wordt Theosofie een religieuze wetenschap en een wetenschappelijke religie genoemd?

A. Omdat ware wetenschap en ware religie complementaire aspecten van de Waarheid moeten zijn. Theosofie biedt een wetenschappelijke basis voor de onderwezen ethiek, zowel als een wetenschappelijke kennis van de aard van alle wezens, vormen, substanties en krachten en dit alles in relatie tot de Ziel en Geest als de schepper en onderhouder ervan.

V. Hoe kunnen we deze innerlijke kennis verkrijgen? Zullen we meer te weten komen over de Filosofie naarmate we die toepassen?

A. De innerlijke kennis moet worden verworven, eerst door een erkenning van de innerlijke krachten en vermogens van de mens en het Ene Zelf in alle wezens en ten tweede, door ons denken en handelen op die erkenning te baseren. Als we ‘het leven’ leiden, zullen we de leer kennen. Een louter intellectuele instemming met de filosofie zal geen kennis brengen; we moeten leven wat we weten of voelen dat waar is, dan zullen we weten. De drie grondstellingen van de Geheime Leer geven ons niet alleen de sleutel tot alle bestaansvormen, maar ook tot de wortel en onderhouder ervan, het Ene Zelf in alles; we moeten handelen voor en als het Zelf in elke richting totdat we het persoonlijke denkbeeld van zelf verliezen in het Universele Zelf; hoe meer we het lagere zelf vervangen door het Hogere, hoe universeler ons gezichtspunt wordt en de krachten die bij elke volgende stap naar universaliteit horen, ontvouwen zich en vinden hun werkterrein. Samen met de filosofie, zouden de devotionele boeken, in het bijzonder de Bhagavad-Gîta en de Stem van de Stilte, gelezen en overpeinsd dienen te worden, want zij hebben de neiging om de waarnemingen van de Ziel aan te sporen, zonder welke alle intellectuele verworvenheden mechanisch, onvruchtbaar en ondermijnend zijn. “Realisatie komt door stil te staan bij datgene wat moet worden gerealiseerd.” We moeten denken en al denkend ‘proberen’, want wat de mate van succes of mislukking vanuit ons standpunt ook is, het is de inspanning die telt.

Q. Wat is volgens u ‘Natuur’ en wat ‘Ziel’?

A. Ons begrip van de Natuur bestaat uit de som van manifestaties van materie, vormen, elementen en krachten die we kunnen waarnemen, die allemaal gevolgen zijn van oorzaken die niet algemeen worden begrepen. In werkelijkheid moet het woord ‘Natuur’ worden opgevat met inbegrip van de Oorzaak en oorzaken van wat we waarnemen, evenals de gevolgen. “Ziel” is van toepassing op intelligentie, waarvan de ontelbare soorten de oorzaken zijn die de waargenomen en gevoelde externe effecten voortbrengen. Er zijn vele soorten ‘Zielen’ die grofweg kunnen worden onderverdeeld in mineraal, plantaardig, dierlijk, menselijk en daar voorbij. Het Heelal is belichaamd bewustzijn. Natuur, in de breedste zin van het woord, kan alleen begrepen worden door het besef dat het Universum, zoals het wordt gemanifesteerd, een uitdrukking is van vele graden van intelligentie of ziel, en dat het universum bestaat vanwege de ‘Ziel’ en alleen voor de ervaring van de ‘Ziel’. Een oud geschrift zegt: "Er is geen ruimte voor verdriet of twijfel in het hart van degene die ziet en weet dat alle spirituele wezens van dezelfde aard zijn en alleen in graad verschillen."

V. Dan verwijzen goddelijke, menselijke en dierlijke Ziel eenvoudig naar het soort en de graad van opgedane ervaringen?

A. Ja. Dit zijn eenvoudig kwalificerende termen die worden gebruikt om graden van verworven ervaring en intelligentie aan te duiden. Het gevoel van ‘zijn’ komt voort uit waarnemingsvermogen in actie; naarmate het bereik van waarneming en reflectie toeneemt, wordt het besef van ‘zijn’ sterker. Het zelf van alle wezens is het Ene Opperste Zelf; het is het centrum van waarnemend vermogen in elke vorm; vanuit dit centrum zet alle groei van intelligentie en vorm zich voort in steeds wijder wordende cirkels.

V. Wat is het verschil tussen Geest en Ziel?

A. Geest is universeel. Men kan niet zeggen dat het tot iets of iemand behoort. Het is als de lucht, universeel en overal. Het kan Zichzelf niet kennen, behalve als Ziel. Geest is het ‘vermogen te worden’, Ziel is ‘het wordende’. Geest is het vermogen om te zien en te weten, Ziel is het zien en weten. Ziel is de opeenstapeling van waarnemingen en ervaringen waardoor Spirituele Identiteit wordt gerealiseerd.

V. Op welke manier verschilt de theosofische leer over Wetmatigheid van het gewone begrip ervan?

A. Het gewone denkbeeld met betrekking tot de Wet impliceert een Wetgever, die de theologie zich voorstelt als een Opperwezen dat door zijn willekeurige wil de hele natuur, de natuurwetten en alle wezens schept en instelt.
De materialistische wetenschap zoekt naar en erkent Wet in de waarneembare processen van de natuur, maar gaat niet verder dan wat zichtbaar kan worden vastgesteld en aangetoond. Menselijke wetten bestaan uit verordeningen die vermoedelijk ontworpen zijn om het algemene gevoel en de verlangens van het volk als geheel en om individuen te beteugelen die het algemene gevoel niet delen. Zulke wetten zijn gebaseerd op de behoeften van de tijd en worden veranderd als de algemene gevoelens van het volk veranderen en als de noodzaak zulke veranderingen oplegt. Noch de zo genoemde ‘wetten van God’, noch de tot nu toe bepaalde wetten van de stoffelijke natuur, noch de voortdurende veranderende menselijke wetten, bieden een universele basis waarop een ware conceptie van Wet kan worden gefundeerd, want deze drie concepten verschillen sterk in hun grondslagen en toepassingen en worden gemakkelijk gezien als louter hulpmiddelen.

De hoogste eigenschap van Wetmatigheid is exacte rechtvaardigheid en alleen die opvatting die de Wet presenteert als onbetwistbare rechtvaardigheid, kan worden beschouwd als een ware wet. De theosofische verklaring met betrekking tot Wet getuigt van en voorziet in exacte rechtvaardigheid voor elk wezen en in elke omstandigheid. Er is maar één wet voor alle wezens, het wordt de Wet der Wetten genoemd en is bekend onder de naam Karma. Dit woord betekent ‘handeling’, en zonder actie is er geen re-actie is; het staat ook bekend als ‘oorzaak en gevolg" of ’zaaien en oogsten.’ Er wordt onderwezen dat er geen handeling bestaat tenzij er een wezen is dat handelt of de gevolgen ervan voelt en aangezien elke actie andere wezens beïnvloedt, moeten deze worden vereffend op het niveau van de oorspronkelijke handeling. Dus zijn gerechtigheid en barmhartigheid voorzien in de inherente natuur van alle wezens, want beide zijn in hun uiteindelijke analyse één en dezelfde.

V. Wordt rechtvaardigheid niet beschouwd als onverbiddelijk in haar veroordeling, en barmhartigheid als datgene wat de gerechtigheid tempert?

A. Ongetwijfeld worden ze zo beschouwd, maar we moeten onthouden dat de menselijke voorstelling van rechtvaardigheid straf voor onrecht inhoudt en de macht om te straffen die men zichzelf toedicht en waarvan men toegeeft dat die vatbaar is voor verkeerde inschatting, wekt de menselijke kwaliteit van barmhartigheid juist op uit de onzekerheid met betrekking tot exacte rechtvaardigheid en misschien uit een kennis van het Bijbelse gezegde: "Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt". Ware rechtvaardigheid moet een volledige herstel van alle verstoringen zijn en tegelijkertijd volledige compensatie brengen. Barmhartigheid zoals gewoonlijk begrepen, ligt in het niet uitoefenen van de macht om te straffen en hierin ligt een stilzwijgende erkenning van het feit dat volmaakte rechtvaardigheid, menselijk gesproken, onbereikbaar is. We zouden in staat moeten zijn te zien dat volmaakte rechtvaardigheid en volmaakte barmhartigheid niet tegenover elkaar staan, maar in werkelijkheid twee aspecten zijn van één en hetzelfde, namelijk exacte en volledige compensatie in elk geval en in elke richting. Mededogen en compensatie zijn een perfecte combinatie en drukken uit wat wij rechtvaardigheid en barmhartigheid noemen.

V. Dit lijkt te wijzen op rechtvaardigheid en onrechtvaardigheid als dingen die los staan van degenen die erdoor worden getroffen?

A. Dat lijkt misschien zo voor diegenen van wie hun denken nog steeds vasthoudt aan het idee van externe wetmatigheid of oorzakelijkheid; maar er zou geen rechtvaardigheid of onrechtvaardigheid kunnen zijn als er geen wezens waren die ze vorm van materie de belichaming is van een spirituele en psychische graad van intelligentie. De vorm oefent noch rechtvaardigheid noch onrechtvaardigheid uit, noch voelt deze, maar Dat wat haar bezielt en gebruikt doet dat wel. Het zijn de gedachte, de wil en het gevoel van de bezielende intelligentie die andere bezielende intelligenties beïnvloeden via hun belichamingen en noodzakelijkerwijs moeten de reacties van die effecten worden bijgesteld door de intelligentie die de actie heeft teweeggebracht.


V. Dit lijkt te wijzen op een eindeloze herhaling van goed voor goed en kwaad voor kwaad.

A. Niet als we begrepen hebben dat de bezielende intelligentie een wezen is dat, omdat het de gevolgen in zichzelf ervaart die het resultaat zijn van slechte handeling, afziet van kwaad veroorzaken en alleen dat in beweging zet wat het goede brengt.

V. Maar is dat geen egoïstisch motief?

A. Ongetwijfeld is er het verlangen naar beloning en het vermijden van straf en is het egoïstisch; maar het is de eerste stap in de richting van het voelen van verantwoordelijkheid en verantwoordelijkheid is het begin van onbaatzuchtigheid. Het wezen ziet en weet in steeds toenemende mate dat kwaad alleen door het goede wordt overwonnen en haat door liefde, en uiteindelijk dat er geen blijvend goed is behalve het goede van het Al. Gerechtigheid is niet mogelijk zonder rekening te houden met alle anderen, en rekening houden met anderen is naastenliefde ten opzichte van hun zwakheden wat zal leiden tot Barmhartigheid en Mededogen. De eerste stap in de goede richting sluit alle andere stappen in.

V. Is het intelligentie die Wet in werking stelt, of is het Wet die intelligentie initieert?

A. Zoals zo vaak gezegd, vertegenwoordigt Wetmatigheid eenvoudigweg het vermogen om te handelen dat inherent is aan ieder wezen van iedere soort. Er is geen actie tenzij er een wezen is dat handelt of de effecten ervan voelt. De Wet is Actie die zijn exacte re-actie voortbrengt. De Gita zegt dat Geest en Materie zonder begin zijn. Geest is ‘het vermogen om waar te nemen’; wat Materie wordt genoemd, vertegenwoordigt actie en de resultaten ervan. Het vermogen om te handelen is inherent aan alle wezens; Wet is het gebruik van dat vermogen.


V. Er is gezegd dat kennis bestaat als een abstractie, wat lijkt te impliceren dat kennis uit zichzelf bestaat, ongeacht haar Kenners?

A. Wat wij weten is onze kennis; wat Meesters weten is zeker een abstractie voor ons, maar toch is het door die Grote Wezens verworven. De bewering dat kennis als een abstractie bestaat, verwijst ongetwijfeld naar het onbegrensde vermogen om te weten dat door verscheidenheid wordt geïndividualiseerd en uiteindelijk tot een waarneming en realisatie van de Eenheid van Alles komt. Misschien ook omdat er geen einde komt aan de vooruitgang in kennis.

V. Waarom staat er (op bladzijde 6): "De strikte voorwaarde voor hun welslagen was dat ze bij hun werk nooit op hun vingers moeten worden gekeken of belemmerd"?

A. De woorden zijn Hun eigen verklaring en als we in Hun kennis geloven, dienen ze als waar te worden geaccepteerd. We kunnen echter zien dat de heersende passies en verlangens van mensen elke bekende poging die tegen het najagen van hun verlangens zou indruisen, zou worden verafschuwd en tegengewerkt. Maar als stap voor stap, beetje bij beetje, betere ideeën worden ingeprent, dan zullen zelfopgelegde en zelfuitgedachte pogingen langs deze hogere lijnen worden waargenomen en opgevolgd. Ongetwijfeld worden er veel andere middelen gebruikt, maar wat deze ook mogen zijn, ze zijn van die aard dat ze het hogere idealisme van de mens stimuleren via zijn innerlijke wezen.


V. "De grote en kleine yuga's moeten worden volbracht ... En wij, gedragen op het machtige getij, kunnen slechts enkele van zijn minder belangrijke stromingen wijzigen en bijsturen". Wat wordt bedoeld met deze uitspraak?

A. Aangezien de Meesters de Wet zijn, in de zin dat Zij deze volledig en universeel tot uiting brengen, hebben Zij die perfectie van universele waarneming en het vermogen te handelen bereikt via Evolutie van stadium tot stadium van zijn. Deze perfectie werd verkregen door een exacte vervulling van de inherente spirituele Wet die alle wezens gemeen hebben. Elk wezen ontplooit zich in overeenstemming met zijn begrip en gebruik van het inherente vermogen te handelen; hij handelt en ontvangt de resultaten van zijn handelen, gedurende welk proces hij tot een zijnsperceptie komt, of tot Dat wat handelt en waarop wordt gehandeld. Zijn waarnemingen breiden zich uit in steeds bredere cirkels, evenals de erkenning van zijn verantwoordelijkheid voor zijn handelingen. Op deze manier moet elk wezen zich van binnen naar buiten ontwikkelen.

 

De Meesters, die de Wet uitdrukken en vervullen, zouden, zelfs wanneer ze dat konden, zich niet bemoeien met die groei die alleen kan voortkomen uit geaccumuleerde en gevarieerde ervaringen van individuen; maar Ze kunnen door hun kennis van wanneer, waar en hoe te handelen, de mensheid in staat stellen rampen af te wenden, als dat de betere vooruitgang van allen dient en de omstandigheden het toelaten. Ook kunnen Zij, omdat Ze kennis en controle hebben over de onzichtbare krachten van de natuur, deze gebruiken om een verkeerde koers van welk volk dan ook te belemmeren of vooruitgang in de goede richting te helpen. De ‘Stem van de Stilte’ zegt: "Leer alle oorzaken te schuwen; gevolgen, zij ’t een zwakke rimpeling ofwel een zware vloedgolf, zult gij hun loop volbrengen laten."

V. Dat verklaart waarom Meesters, hoewel ze zo machtig zijn, niet ingrijpen om de huidige crisis te voorkomen.

A. Als we hun grote macht en kennis toekennen en rekening houden met het feit dat kennis alleen ontstaat door observatie en ervaring, kunnen we de redelijkheid van de verklaring inzien. Individuen en de verzamelingen van individuen die naties worden genoemd, moeten leren door pijn en lijden, omdat vreugde en plezier het verlangen opwekken om de omstandigheden die deze brengen te behouden; noch kennis, macht, noch de sterke eigenschappen worden verkregen door gemakzucht, comfort of tijdelijk geluk. Dus, wanneer de cyclus van tijd is aangebroken voor een regeling van karma tussen rassen, moet de aanpassing worden volbracht en moeten de lessen worden geleerd, van de zijde van alle betrokken rassen, zodat de mensheid voorwaarts kan gaan.

V. Aangezien reïncarnatie van toepassing is op alle planeten, zou de term dan niet weder- belichaming moeten zijn? Er wordt gesproken over Venus als de woonplaats van nog verder gevorderde entiteiten, ooit zo laag als wijzelf, maar nu verheven tot een niveau van heerlijkheid die onbegrijpelijk is voor ons intellect. Heeft Venus invloed op ons?


A. De term reïncarnatie verwijst naar ons als bewoners van lichamen van vlees; weder-belichaming zou misschien een betere algemene term zijn, maar er moet op andere planeten datgene zijn wat overeenkomt met onze lichamen. Venus, als planeet, is veel verder in ontwikkeling dan onze aarde en haar inwoners zijn dat ook, zoals gezegd; maar hoe ver andere planeten ook voor of achter deze aarde staan, ze zijn allemaal aan elkaar verwant en beïnvloeden elkaar noodzakelijkerwijs in zekere mate, omdat ze allemaal delen zijn van de ene grote evolutiestroom.

V. Hoe lang moeten wij op deze aarde incarneren?

A. Totdat we onze hele plicht hebben gedaan ten opzichte van alle wezens die betrokken zijn in onze evolutiestroom en onze eigen aard volledig begrijpen. Waarom zouden we willen ontsnappen aan alles wat deel uitmaakt van onze waarnemingen van het leven? Het is onze karmische plicht om de hele massa naar een hogere graad te verheffen, een nieuwe wereld in feite, waarvan we deel zullen uitmaken.

V. Zal een mens die in dit leven een hoge perceptie van waarheid heeft verworven, en die goed doet, opnieuw onwetend zijn?

A. De Gita zegt: "Nooit gaat de persoon die goed doet naar een slechte plaats". Wat we meenemen naar ons volgende leven zijn de neigingen die we in dit leven hebben verworven, of ze nu goed of slecht zijn. Elk leven biedt een gelegenheid om slechte neigingen te corrigeren en goede te bewerkstelligen.

V. Houdt onze opwaartse vooruitgang de vooruitgang van materie in?

A. Wat wij materie noemen is de belichaming van vele soorten ‘leventjes’; we gebruiken het voortdurend in ons lichaam door het voedsel dat we innemen. We maken een afdruk op die leventjes met onze gevoelens gedurende de tijd dat deze leventjes delen van onze lichamen vormen; wanneer ze naar hun eigen natuurrijken terugkeren, dragen ze de impuls die we ze hebben gegeven, of die nu goed of slecht is; wanneer ze weer tot andere vormen worden aangetrokken, dragen ze nog steeds onze indruk. Geen onbelangrijk deel van ons fysieke karma ligt in deze richting.

V. Zou je een mens die duidelijk materialistisch is, maar die voor het welzijn van de mensheid werkt, als een meester beschouwen?

A. Een materialist, wat voor goeds hij ook probeert te doen voor het fysieke welzijn van zijn medemensen, zou niet als een Meester kunnen worden beschouwd. Hoewel hij onwetend is over de ware aard van de hele mensheid, zouden zijn verlangen en inspanning om het lijden te verlichten bij hem blijven, waarvan het goede karma hem in contact zou kunnen brengen met hen die in de mensenwereld enige kennis van het ware hadden verworven; vanaf dit punt zou hij met grotere kennis in de juiste richting kunnen streven. Een Meester van Wijsheid is iemand die het gewone menselijke begrip ver te boven gaat.

V. Het hoofdstuk spreekt van Meesters en Adepten; is er een verschil?

A. Er is een groot verschil: een adept is iemand die op weg is naar Meesterschap; er zijn vele graden van Adeptschap. Meesters zijn, als gevolg van evolutie en grote gedurende vele levens volgehouden inspanning, nu op het punt, fysiek, mentaal en spiritueel waar adepten en anderen die streven, in de verre toekomst zullen zijn. Zij zijn levende mensen, alleen hoger en heiliger dan wij. Hoewel Zij werkelijk levende mensen zijn, kunnen Zij niet worden begrepen te zijn zoals wijzelf zijn. Zij hebben lichamen, maar deze lichamen zijn gemaakt van de hoogst verfijnde en vergeestelijkte materie- materie waarvan wij maar een flauw idee hebben. In die lichamen spelen voortdurend alle krachten die tot de mens behoren, en deze betekenen de allerhoogste uitdrukking van de grote natuurkrachten, en moeten een overeenkomstig effect hebben op iedereen die in Hun directe nabijheid komt.

Met zo'n begrip van de aard van Hun lichamen, kunnen we misschien vaag beseffen tot welk een hoogte van macht en heerlijkheid Hun innerlijke natuur is verheven. Als we op deze manier de aard van Meesters vaag begrijpen, zullen we in staat zijn om Hen in ons hart te vereren en ernaar te streven om in ons diepste wezen dichtbij hen te komen; ook zullen we niet misleid worden door beweringen gemaakt door of voor deze of gene persoon, noch zullen we het als vanzelfsprekend beschouwen dat boeken geschreven met het doel om vermogens van de Meesters, verblijfplaats of denkbeeldige individuele karakteristieken te definiëren, enige waarde hebben. Al deze boeken zijn louter speculaties en in feite een poging om deze grote Wezens naar beneden te halen naar ons niveau van aardse denkbeelden – “een misbruik van heilige namen”, zoals H.P.B. schreef in de ‘Sleutel tot de Theosofie’-Ze zijn feiten in de Natuur, feiten echter die onze hoogste idealen niet volledig kunnen omvatten. Laten we Hen daarom begiftigen met het hoogste dat we ons kunnen voorstellen, proberen dat ‘hoogste’ in onszelf te assimileren, ernaar streven hen in het diepste van ons hart te benaderen en zo voor onszelf die communicatielijn te vormen waarvan Zij hebben gezegd dat Zij altijd bereid zijn te helpen die tot stand te brengen; en laten we dat ideaal bewaren als iets heiligs in de schatkamer van ons hart, niet om er licht over te denken of te spreken, maar als een heiligdom van onze hoogste aspiraties, veilig bewaakt tegen alle aantasting, heilig en geheim, en alleen zo kunnen we hen op den duur van aangezicht tot aangezicht leren kennen.

V. Komen Meesters alleen?

A. Aangezien ‘de wil van de Meesters één is’, heeft het woord ‘alleen’ slechts een oppervlakkige betekenis met betrekking tot Hen. Maar of er nu een of meer van deze verheven Personen in de wereld zijn op een bepaald moment, de invloed en kracht van de Loge stroomt door haar een of meerdere vertegenwoordigers in de wereld van de mensen. Of er een of meer zijn, hangt af van de periode en de aard van de opdracht die moet worden uitgevoerd.

V. Was Mozes een Meester?

A. Er is bewijs dat verwijst naar Adeptschap in dit geval zoals in talloze andere in het verre verleden; mensen die hervormers waren en toonden dat zij in het bezit waren van macht over de krachten van de natuur. De magiërs van de Farao waren een soort adepten, maar Mozes was machtiger. Er zit echter geen bewijs van Meesterschap in zijn leer.