Hiërocles
Berouw is het begin van de filosofie, het vermijden van alle dwaze woorden en daden, en de eerste stap in een leven dat niet meer aan berouw onderhevig zal zijn…. Alleen hij weet hoe te eren, die nooit de waardigheid beschaamt van hen die hij eert, die zichzelf aanbiedt als een zuiver offer, die van zijn ziel het beeld van de Godheid maakt en die zijn denken omvormt tot een tempel, waardig het goddelijke licht te ontvangen.
HIËROCLES
Het Alexandrijnse 'mouseion', gesticht en begunstigd door de Ptolemeïsche dynastie in Egypte, kwam voort uit het antieke Griekse idee van de 'mouseia', tempels van geleerdheid gewijd aan de muzen en bijzonder gericht op de studie van de literatuur en de kunsten.
De Academie van Plato verenigde deze opvatting met het pythagorische model van een geestelijke orde, gewijd aan studie en aan de praktische toepassing van heilige waarheden.
Het 'lyceum' van Aristoteles zette aan tot ernstige studie in een ruime wereldse context en verschafte een voorbeeld aan het Alexandrijnse 'mouseion '. Naarmate het museum zich ontwikkelde, samen met het serapeum en andere openbare centra onder de bescherming van de Ptolemeeën, werd het op zijn beurt het model voor Romeinse en Byzantijnse universiteiten, en later voor die van de Renaissance.
Aan de traditionele onderwerpen van studie voegde het museum de wetenschappen toe, en op den duur ontstond er een school van wijsbegeerte. Onder Hypatia verrees de Alexandrijnse Academie als onafhankelijk centrum, een waardige tegenhanger van de grote Academie in Athene. Geïnspireerd door Ammonius Saccas en zeer gehecht aan de neoplatonische traditie van Plotinus, Porphyrius en Jamblichus, werd de Academie van Alexandrië een schitterend lichtbaken, waarvan de gloed nog eeuwen na het einde van haar eigen bestaan zou voortwerken en de ontwikkeling van de Byzantijnse, islamitische en Renaissance culturen zou beïnvloeden.
Maar na de moord op Hypatia in 415 was het met alle neoplatonische activiteit in Alexandrië gedaan. De schommelingen van de geschiedenis vergen op verschillende momenten de verspreiding van andere karaktervermogens en naarmate de omstandigheden veranderen moeten ook nieuwe vormen van deugd tevoorschijn treden.
Toen het christendom meer en meer bezit nam van de sociale, politieke, intellectuele en religieuze arena's en overal gehoorzaamheid aan zijn exclusieve aanspraken afdwong, trok de Atheense Academie zich uit het politieke leven terug en weigerde zij haar metafysische inzichten aan te passen: bij gelegenheid verkoos zij verbanning boven confrontatie.
De Alexandrijnse Academie besefte dat de metafysische veldslag, schitterend geleid door Ammonius buiten en door Origenes binnen de kerk en met Hypatia als hoogtepunt, voor een tijd in de geschiedenis van het mediterrane gebied verloren was.
Maar de school bleef in het openbare leven doorwerken en probeerde de ruwe christelijke praktijken met de balsem van de platonische ethica te verzachten. Om dit doel te bereiken had de school iemand nodig die de leringen oordeelkundig kon formuleren, die het stilzwijgen zou bewaren aangaande heilige onderwerpen die liever niet aan belachelijkmakerij en ontwijding werden blootgesteld, en die het voorbeeld zou geven van een ethische gevoeligheid en een morele integriteit, aldus een standvastig getuigenis leverend voor een grondig veranderende wereld.
De school vond zo’n voorvechter in Hiërocles(1).
Terwijl Hypatia in Alexandrië de universele principes van het neoplatonisme onderwees, bekleedde Plutarchus in Athene het ambt van de 'diadochoi platonikoi', de ’platonische opvolgers’. Hij was de eerste eminente neoplatonist van de Academie.
Door de leringen van Jamblichus in de school in te voeren, verbond hij haar met de traditie van Porphyrius, Plotinus en Ammonius.
Dit was een belangrijke beslissing, maar Plutarchus werd gesterkt door het feit dat hij op drie uitzonderlijke discipelen kon rekenen. Syrianus zorgde voor hem tot zijn dood in 431 en bleek een waardige opvolger te zijn, trouw aan de geest van zijn meester.
Proclus was zo'n uitmuntende student dat Plutarchus aan zijn welverdiende rust verzaakte om hem tot de opvolging van Syrianus op te leiden.
Hiërocles van Alexandrië bezat noch het diepzinnig wijsgerig begrip van Syrianus, noch de intellectuele scheppingskracht van Proclus, maar hij was van zo'n zuivere ethische integriteit en zo'n rustige innerlijke moed dat Plutarchus hem zorgvuldig gadesloeg.
Zelfs de algemene lijnen van het leven van Hiërocles zijn onbekend. De antieke schrijvers zijn het erover eens dat hij werd geboren te Hillarima in Carië (2) en opgevoed in Alexandrië.
Als jonge volwassene ging hij naar Athene om er filosofie te studeren, omdat zijn persoonlijke ervaring met de concurrerende religieuze en filosofische systemen in Alexandrië hem ervan had overtuigd, zich te houden aan wat toen ’de oude religie’ werd genoemd.
De moord op Hypatia bracht in de Alexandrijnse school een crisis teweeg.
Zij had geweigerd een permanent volgelingschap aan te kweken en verkoos discipelen te vormen die zich in de wereld zouden verspreiden om anderen hun kennis en inzicht aan te bieden. Daar zij gezond was en op het hoogtepunt van haar filosofische vermogens stond, had zich geen natuurlijke opvolger aangediend. Zij die op het tijdstip van haar dood tot haar kring behoorden waren te jong, te onervaren of te bedeesd om in deze kritieke periode het leiderschap van de school op zich te nemen.
Synesius, die het met waardigheid en autoriteit had kunnen doen, was reeds bisschop van de Pentapolis en hij stierf trouwens in hetzelfde jaar. (3) Zo werd het de taak van de moederschool, de opvolging in Alexandrië te verzekeren. Het schijnt dat Plutarchus in deze ernstige toestand zijn beslissing plechtig heeft overwogen. Syrianus was reeds oud en Proclus was nog niet in Athene gearriveerd. Hiërocles kwam uit Alexandrië, bezat de morele en verstandelijke standvastigheid voor het moeilijke ambt en was bereid zelfs bij fysiek gevaar de toorts van de waarheid verder te dragen.
Plutarchus benoemde hem tot opvolger van Hypatia. De geschiedenis heeft niet opgetekend hoe aangrijpend zijn vertrek uit Athene wel was; zij heeft de onuitgesproken zorgen van de meester of de onzekere gedachten van de leerling niet beschreven, maar zodra het besluit was genomen, is er in het leven van Hiërocles daadwerkelijk nooit een moment van twijfel of duisternis geweest.
Van 415 tot 450 bekleedde Hiërocles het ambt van voorzitter van de Alexandrijnse Academie. Er zijn weinig bijzonderheden die de vergetelheid hebben overleefd, die onwelgevallig staande historici aan de overblijfselen van de oude filosofische tradities hebben opgelegd, maar zij getuigen van zijn schranderheid en van zijn lijdensweg.
Olympiodorus heeft geschreven dat vele bezittingen van de school op verschillende tijdstippen van deze periode in beslag werden genomen. Niettegenstaande zijn pogingen om met de christengemeenschap in vrede te leven, werd hij eens naar Constantinopel verbannen, waar een van de magistraten hem kastijdde wegens vergelijkingen tussen het christendom en de ’oude’ leringen, vergelijkingen die, naar werd beweerd, ongunstig voor het christendom uitvielen.
Als leerling van Plutarchus poogde hij de leringen van Plato en Aristoteles te verzoenen. Terwijl Syrianus staande hield dat de aristotelische gedachte een stap is richting de pythagorisch-platonische filosofie, onderwees Hiërocles dat Ammonius Saccas de fundamentele overeenkomst van de twee scholen had aangetoond. In plaats van metafysische verhandelingen te schrijven of een poging te doen tot systematische integratie van de neoplatonische gedachte zoals Proclus had gedaan, concentreerde Hiërocles zich op de taak de geest van de Alexandrijnse school te bewaren.
Hij schreef troostende essays voor vrienden en volgelingen en ook een werk over de Voorzienigheid en het lot -werken die alle verloren zijn gegaan- en hij produceerde verder een zorgvuldig samengesteld commentaar op de 'Carmina aurea', de 'Gulden verzen' van Pythagoras.
Door zijn beschouwingen neer te schrijven in een taal die tot de ethische gevoeligheid en de morele aspiratie sprak, raakte hij de gevoelige snaar bij mensen, ongeacht hun religieuze banden. Het 'Commentaar' bleef populair door de middeleeuwen heen en tot in de late Renaissance. Het bewaarde voor het nageslacht een opsomming van de pythagorische leringen over de levenskunst en bevatte ook een neoplatonische synthese voor filosofie en mystiek.
Voor Hiërocles evenzeer als voor Plato is de filosofie een zelfbewust proces van een levenslange groei naar geestelijke en ethische maturiteit.
Filosofie is de loutering en de vervolmaking van de menselijke natuur; haar loutering, omdat de filosofie haar bevrijdt van de voortvarendheid en de dwaasheid die uitgaan van de materie, en omdat de filosofie haar verknochtheid aan het sterfelijk lichaam oplost; en haar vervolmaking, omdat de filosofie haar in staat stelt haar oorspronkelijke zaligheid te herinneren door haar opnieuw naar het beeld van de Godheid te vormen.
Hiërocles verwees naar Plato als ’de meest precieze meester van de leer van Pythagoras’ en naar de 'Gulden verzen' als het beste resumé van de filosofie, ‘omdat zij de universele voorschriften van alle filosofie zowel als voor het actieve en het contemplatieve leven bevatten.’ Aangezien de 'Gulden verzen' beginnen met de woorden: ’Vereer eerst en vooral de onsterfelijke goden zoals zij ingesteld en verordend zijn door de wet‘, verkoos Hiërocles, evenals de pythagoreeërs, het zwijgen te bewaren omtrent de ongemanifesteerde Godheid en slechts te verwijzen naar het Intellectuele Ene als de demiurgische schepper van alles dat zich in de manifestatie ontvouwt.
Zijn activiteit is de goddelijke wet, volmaakt weerspiegeld in de onsterfelijke goden die over de kosmos heersen. Als de onveranderlijke beelden van het goddelijke, verdienen zij het hoogste eerbetoon, want zij zijn de eerste van de intelligente essenties, waarvan de menselijke ziel de laatste is. Aldus is de menselijke ziel een sterfelijke god: zij ervaart de dood, niet door op te houden te zijn, maar door haar welzijn te verliezen.
Want de dood van een redelijke essentie bestaat in de onwetendheid en het ongeloof, die wanorde en opstandigheid van de hartstochten als nasleep hebben. Onwetendheid omtrent het goede dompelt ons noodzakelijk in de slavernij van het kwade, een slavernij waaruit wij niet verlost kunnen worden behalve door terug te keren naar kennis en naar de Godheid.
En dit wordt bereikt door zich te herinneren en door het vermogen van de reminiscentie.
Tussen de uitersten van onsterfelijke en sterfelijke goden bestaan er twee klassen van intelligente wezens of redelijke essenties, de ’Helden die vervuld zijn van goedheid en licht’ en de ’Aardse demonen’, die graden van goddelijke kennis vertegenwoordigen en ook engelen worden genoemd. De kosmische orde, gevestigd door de onsterfelijke goden, is de wet.
De wet is de intelligentie die alle dingen geschapen heeft; zij is de Goddelijke intelligentie die in alle eeuwigheid alles heeft voortgebracht en het in gelijke mate eeuwig bewaart.
De kosmische orde als geheel kan men b eschouwen als het bewegende beeld van de Godheid, en de menselijke ziel weerspiegelt de kosmische orde in zoverre zij hiertoe de opdracht heeft. Ware filosofen leren dat ’de Godheid geen betere woonplaats op aarde heeft dan in een zuivere ziel’ en het orakel van Delphi zei: ’Ik verblijf met minder genoegen in de luisterrijke hemelen dan in de ziel van godvruchtige lieden.’
De pythagoreeërs legden de nadruk op de geheime eed die zij hadden afgelegd. Zonder de inhoud te onthullen van deze mysterie-gelofte, suggereert Hiërocles haar fundamentele betekenis door te zeggen dat zij het eerbiedigen van de goddelijke wet is.
De eden, gezworen in het publieke leven, zijn schaduwen van deze oorspronkelijke eed, de ononderbroken handeling die alle zielen aan elkaar en aan het Goddelijke bindt.
Het is de ’gelofte in de eeuwigheid’ en haar aardse weerspiegelingen zijn geloften in de tijd. Hieruit volgt dat men zijn vader en moeder moet eren, de mensheid eerbiedigen, en de vriend van de deugdzamen dient te zijn. Volgens de morele psychologie van de ’Gulden verzen’, wordt de deugd ondermijnd door de hartstochten, en bijzonder door gulzigheid, luiheid, lust en gramschap.
Hiërocles zag in deze opeenvolging een diepzinnige psychopathologie van de menselijke natuur. Gulzigheid veroorzaakt luiheid, die de neiging tot onverzadigbare begeerten versterkt, en deze kunnen alleen gramschap tot gevolg hebben. De pythagoreeërs gaven de raad: ’Boven alles, zichzelf te respecteren.’
Indien gij de gewoonte van zelfrespect verwerft, zult gij steeds een trouwe wachter bij de hand hebben, die gij zult respecteren en die u nooit in de steek zal laten maar u altijd zal blijven gadeslaan … Hebben wij niet onze ziel, dit is onszelf, als getuige?...Wie slechte daden beschouwt als hemzelf onwaardig wordt stilaan vertrouwd met de deugd.
De afwezigheid van deugd betekent ondeugd. Wanneer dit plaats heeft in het redelijke deel van de mens, is het dwaasheid; gebeurt het in het deel dat lichtgeraakt, overgevoelig is, dan ontstaat lafheid.
Ondeugd in het centrum van de begeerten betekent onmatigheid of heftigheid en gierigheid, en de onrechtvaardigheid is de ondeugd die ieder aspect van de menselijke natuur doordringt. Alleen praktische wijsheid kan dwaasheid genezen, net zoals moed, matigheid ('sophrosyne') en gerechtigheid de andere ondeugden verwijderen. Deugden zijn eigenlijke vermogens, niet technieken van denken en handelen of louter beperkingen opgelegd aan het gedrag.
De deugden zijn oorspronkelijk afstralingen van de goddelijke geest en zij verspreiden zich in de redelijke ziel. Zij maken er de vorm, de volmaaktheid en al de zaligheid van uit. Vanuit de ziel schijnen deze deugden met een weerkaatste straal op dit gevoelloze wezen - ik bedoel het sterfelijk lichaam – door een geheime en verborgen boodschap, opdat alles dat met de redelijke essentie verbonden is, vervuld moge worden van schoonheid, welvoeglijkheid en orde.
Het aankweken van deugd betekent groeiende zelfkennis, want deugd is afhankelijk van een gezond oordeel. ‘Respecteer uzelf' impliceert dus 'Ken uzelf' en dit wordt bereikt door het volbrengen van de plicht. 'Het in achtnemen van de plicht is slechts het precieze en onschendbare in achtnemen van de gerechtigheid.'
Gerechtigheid doordringt gelijkelijk alle delen van de wereld, want de kosmos is overgoten met intelligentie. 'Indien er geen Voorzienigheid was, zou er in de wereld geen orde zijn; deze orde mogen we de lotsbestemming noemen.’ Onrechtvaardigheid, gebrek aan proportie en evenwicht verschijnen in de wereld door de wil van gemanifesteerde wezens.
De ziel die de noodzaak van orde inziet zal vrijwillig die rationele noodzakelijkheid kiezen. Een ziel die verduisterd is door de aanwassen opgestapeld door onbeheerste hartstochten zal niet wijs kiezen, en zo staat de zichtbare onrechtvaardigheid in de wereld precies in verhouding tot de veranderlijke verdienste van ieder schepsel.
Zelfs de begeerte om hartstochten te verzadigen brengt de creatieve vermogens van de ziel te voorschijn en toont aan, hoewel op omgekeerde manier, hoe de ziel op het Goddelijke gelijkt en bijgevolg dat zij onsterfelijk is.
Redelijkheid die slaaf van ondeugd geworden is vervalt tot sofisme en wegredeneren, maar dit is geen grond waarop men de rede kan verwerpen, want het redeneren van een deugdzame ziel 'die haar helderheid en glans herwonnen heeft' leidt tot kennis.
De mens van kennis zal zijn rust en standvastigheid niet alleen in morele deugden vinden, maar ook in het vertrouwen dat hij bezit in zijn eigen kracht voor dit soort van gevecht… Het lichaam is niet uzelf, het behoort u toe: en geen van de uiterlijke dingen zijn uzelf of horen u toe; maar zij behoren tot iets dat uw eigendom is: uw lichaam.
De consubstantialiteit van de menselijke ziel met de dynamische manifestatie van de Godheid is de basis van het vertrouwen, en de wortel van kennis is de deugd. Blind geloof in de onverklaarbare voorschriften van een of andere goddelijke bron is onnodig, want 'gehoorzamen aan het gezond verstand en gehoorzamen aan God zijn hetzelfde'.
Door het verschil tussen ziel en lichaam te onderscheiden bevrijdt men zich van de opwinding der hartstochten geboren uit de verkeerde identificatie met de vorm en laat men de ziel toe aan haar instrument de juiste zorg te besteden.
D e 'Gulden verzen' verschaffen de richtlijnen voor de correcte behandeling van het lichaam. De innerlijke mens wordt gehinderd door alles wat tegengesteld is aan ware rede, goddelijke wet of gelijkaardigheid met de Godheid. De juiste zorg voor de innerlijke mens bestaat uit zelfstudie en meditatie.
Pythagoras beval zijn leerlingen de handelingen van de dag driemaal te overzien alvorens in te slapen, om te ontdekken wat werd gedaan, wat nagelaten en wat verkeerd gelopen was.
'Op deze wijze', leerde Hiërocles, 'zal de gehele inhoud van ons leven worden geordend naar de ons gegeven voorschriften.' Zelfstudie maakt de mens goed, maar meditatie, die boven de rede uitstijgt tot in de geestelijke kern van ons wezen, 'strekt ertoe van de mens een God te maken.' Zo leren de 'Gulden verzen':
Pas al deze dingen grondig toe in de praktijk; mediteer er goed over; gij zoudt er met heel uw hart aan verknocht moeten zijn. Zij zijn het, die u op het pad van de Goddelijke Deugd zullen zetten. Dit zweer ik bij Hem die in onze ziel de Heilige Tetraktys heeft geplaatst, de Bron van de natuur, waarvan de loop eeuwig is.
Voor Hiërocles is de Tetraktys de Godheid, de bron van de Eeuwige Orde. Evenmin als andere discipelen van Pythagoras gaf hij de geheime betekenis van de Tetraktys bloot, maar hij bood ons boeiende suggesties:
De macht van tien is vier; want alvorens wij tot een volledige en volmaakte decade komen, ontdekken wij al de deugd en al de volmaaktheid in de vier. Door de getallen van een tot vier samen te voegen, verkrijgen we tien. Vier is een rekenkundig gemiddelde tussen één en zeven, en dit getal is drie, daar vier evenveel meer dan één is als zeven meer dan vier.
De vermogens en eigenschappen van de eenheid en van het zevenvoud zijn zeer groot en uitmuntend, want als principe van alle getallen bevat de eenheid de vermogens van alle. Daar de zeven een maagd is en geen moeder heeft, behoudt zij ook de deugd en de volmaaktheid van de eenheid: zij wordt niet door een ander getal in de reeks van één tot tien verwekt en brengt binnen die reeks ook geen ander getal voort… Bovendien zijn er vier vermogens die de dingen beoordelen: begrip, kennis, opinie en zintuigelijke waarneming.
In één woord de Tetraktys bevat alle vormen van begin en verbindt ze met elkaar, de elementen, de getallen, de jaargetijden, de tijdperken, de maatschappijen en de gemeenschappen… De goddelijke Tetraktys is nu zo ver beschreven als de ons eigen opgelegde grenzen toelaten.
Meditatie over de Tetraktys zal inzicht verschaffen in de archetypische structuur van de kosmische orde en aanduidingen over toepassingen in de noëtische psychologie. (4) Door de 'Gulden verzen' te gebruiken als een gids voor het dagelijks leven, een filosofisch epitome voor de oefening van het denken en een mystiek handboek voor regelmatige meditatie, kan men de schijnbaar paradoxale waarheid leren inzien dat het universum zeer precies geordend is en absoluut rechtvaardig, en dat de mens toch vrij is om te handelen zoals hij het beste vindt. Weliswaar zullen er weinigen zijn die de gevolgen van elke daad zullen aanvaarden.
De 'Verzen' leren: 'Gij zult weten dat de mens zijn ongeluk zelf veroorzaakt, vrijwillig en uit eigen vrije keuze.’ Dit is een lering van diepe spirituele hoop, want de 'Verzen' zeggen er bij: 'Maar heb moed, want het mensenras is goddelijk. De heilige natuur openbaart aan de mens haar meest verborgen Mysteries.'
Hiërocles was omringd door vijandige kerkmensen en zelfs door fanatiekelingen en hij kon slechts in gesluierde termen over de leringen van Hypatia en Ammonius Saccas spreken, maar toch slaagde hij erin de leringen van de school te bewaren voor de latere generaties, die in de onvermoeibare dienst aan de zaak van de geestelijke waarheid de theürgie van de zelftransformatie zouden zoeken.
Zo ziet gij dat het doel van de Pythagorische filosofie is ons vleugels te geven waarop wij ons tot het goddelijke Goede kunnen verheffen, opdat wij in het uur van de dood, wanneer wij ons sterfelijk lichaam op aarde achterlaten, en ons van zijn vergankelijke natuur ontdoen, zoals voorvechters in de heilige strijd voor de filosofie, voorbereid mogen zijn op de hemelse reis. Want dan zullen wij naar ons vroeger land terugkeren en, in zoverre als het voor mensen mogelijk is, vergoddelijkt worden . . . Niemand mag zich bij de rangen der goden voegen, tenzij hij voor zijn ziel deugd en waarheid veroverd heeft, en voor zijn spiritueel voertuig zuiverheid.
Vertaald uit 'Hermes' van oktober 1980, Jaargang V I, nummer 10, uitgegeven door Concord Grove Press, Santa Barbara, California, U.S.A.
VOETNOTEN:
(1} Hiërocles of Hierokles: klemtoon op de eerste e.
( 2 ) Carië: Zuidwest-Turkije, oostelijk van Milete en Halikarnassos.
(3) De sterfdatum van Synesius is schijnbaar niet met zekerheid bekend. Volgens het ‘DTV Lexikon der Antike‘ stierf hij in 413 of 414.
( 4) Noëtisch: van 'nous‘, de geest. In de Theosofie wordt met dit adjectief meestal verwezen naar ‘Hoger Manas‘ en dus wordt het ook gebruikt als tegengesteld aan ‘psychisch‘.
over DE ‘GULDEN VERZEN‘
Pythagoras werd geboren rond 570 vóór Christus op het eiland Samos. Het boek van Hiërocles met zijn commentaar op de ‘Gulden verzen’ dateert uit de vijfde eeuw na Christus. De oorsprong van de verzen is niet met zekerheid bekend. In het werk van Kenneth Sylvan Guthrie, ‘The Pythagorean Source Book and Library’ (Phanes Press, Grand Rapids, Michigan, USA, 1987, p.163) vinden wij dat, volgens de Franse geleerde Armand Delatte, de essentie van de verzen waarschijnlijk teruggaat op een hexametrisch gedicht van de Meester zelf, waarin hij de regels van zijn school voor zijn leerlingen samenvatte en dat de leringen mondeling van de ene generatie op de andere overgingen.
Verder dat zij slechts werden opgetekend toen de weinige overlevende pythagoreeërs uit Italië werden verbannen en de verzen anders verloren zouden zijn gegaan. Schijnbaar was het Hiërocles die ze het eerst betitelde als de ’Gulden verzen’. De Franse schrijver Mario Meunier (’Les vers d'or’, L'Artisan du livre, Paris 1930, p.19) merkt op dat Hiërocles in zijn epiloog zegt de verzen te beschouwen als het resultaat van het werk van de collectieve pythagorische orde en dat zij de unanieme overtuigingen van het gehele korps der pythagoreeërs weergeven. Voor zijn leerlingen en volgelingen was Pythagoras een geïncarneerde god. Men moet dus aannemen dat zij zijn woorden zo accuraat en getrouw mogelijk hebben weergegeven, toch zeker zonder diepgaande wijzigingen. Dit mag dan zo zijn voor de Griekse tekst, maar tussen de Franse en Engelse vertalingen in ons bezit bestaan nogal markante verschillen. Zo geeft Mario Meunier bijvoorbeeld in het derde vers ’Aardse genieën’ (in het voorgaande artikel genaamd ’Aardse demonen"), terwijl Guthrie spreekt van ’onderaardse godheden’. Volgens de theosofie is de betekenis hier ’gevorderde en op aarde geïncarneerde ego's.’ In onze poging tot een Nederlandse vertaling, gebaseerd op de Franse en Engelse teksten, kiezen wij de vorm die naar onze mening het best met de antieke theosofie overeenkomt, maar dit is vaak een kwestie van persoonlijke interpretatie. Hiermee is de lezer gewaarschuwd. De verzen worden niet genummerd en de zinsbouw is schijnbaar zodanig dat de ene vertaler er 70 overhoudt en de andere 81.
De uiterst interessante commentaren van Hiërocles zijn in voorgaand artikel zeer kort geresumeerd.
DE GULDEN VERZEN
Eer bovenal de Onsterfelijke Goden, zoals de wet het vergt.
Eerbiedig de Eed, dan de glorierijke helden, en daarna de Aardse genieën, door alle riten te volbrengen.
Eer eveneens uw vader en uw moeder en uw naaste verwanten.
Maak van de meest deugdzame onder de anderen uw vriend.
Leer uit zijn zachtmoedige woorden en nuttige daden, maar ga hem nooit haten om een of andere lichte fout.
Verdraag zoveel ge kunt: het mogelijke ligt vlak naast het nodige.
Weet dat de dingen nu eenmaal zijn zoals ze zijn en leer de gewoonte aan, u te beheersen: eerst de gulzigheid, daarna de luiheid, de lust en de toorn.
Doe noch alleen noch met anderen wat beschamend is.
Bovenal, respecteer uzelf.
Oefen u dan in gerechtigheid, in woorden en in daden.
Kweek de gewoonte aan, nooit onnadenkend te handelen.
Vergeet niet dat de dood het lot van allen is, en weet bezittingen zowel te verliezen als te verwerven.
En wat betreft de euvels die wij moeten ondergaan door de verordeningen van de Goden, aanvaard ze als datgene wat gij hebt verdiend, draag ze met zachtmoedigheid en zonder wrevel.
Het is u toegestaan er in de mate van uw mogelijkheden aan te verhelpen, maar denk goed na over dit: het lot belaagt de goeden meestal niet.
Wat de mensen zeggen is van velerlei aard, nu goed, dan slecht.
Laat u er niet door verontrusten of van uw doel afbrengen. Indien gij laster hoort, blijf toch geduldig en welwillend, maar houd u in alle omstandigheden aan deze regel:
laat niemand ooit door woord of daad bereiken dat gij zelf iets zoudt zeggen dat onwaar of onnuttig is.
Denk na alvorens te handelen, opdat ge geen onzinnige dingen zoudt doen, want ondoordacht spreken en handelen is het kenmerk van de dwaas.
Doe dus nooit wat gij later zoudt betreuren en onderneem nooit iets dat verder strekt dan uw kennis, maar leer wat ge nodig hebt.
Zo zal uw leven gelukkiger worden.
Laat niet na te zorgen voor de gezondheid van uw lichaam.
Wees matig in eten en drinken en in alle lichaamsoefeningen, en onder matig bedoel ik dat wat je later geen pijn zal doen.
Leid een zindelijk en eenvoudig leven en vermijd alles wat afgunst wekt.
Doe geen onnodige uitgaven, alsof je niet wist wat past.
Wees echter ook niet gierig: de juiste maat is steeds het beste.
Onderneem nooit iets dat u schaden kan, en denk na alvorens te handelen.
Laat niet toe dat de slaap uw oogleden sluit voordat ge driemaal de daden van uw dag hebt overzien. Waarin heb ik gezondigd? Wat heb ik gedaan ? Wat heb ik verzuimd ?
Overzie alles, van het eerste tot het laatste, en indien ge hebt gedwaald, berisp u; maar als ge goed hebt gehandeld, verblijd u dan.
Werk met ernst en vlijt aan het opbouwen van deze gewoonte, denk erover na, en leer ervan te houden, want zo zult gij het pad van de hemelse deugd bereiken, dat zweer ik bij Hem die onze ziel het Heilige Viervoud gaf, bron van de eeuwige natuur.
Maar begin nooit een taak zonder eerst de zegen van de Goden af te smeken.
Indien gij trouw deze regels volgt, zult gij weldra Goden en mensen leren zien zoals zij zijn, de ware aard van het bestaan, en hoe alles gaat en komt, zich verenigt en weer scheidt.
Dan zult gij zien wat waar is, en hoe de natuur in al haar delen dezelfde is, zodat gij niets zult wensen dat onmogelijk is, en niets u zal ontgaan.
Gij zult ook begrijpen dat de mens zijn euvels zelf en vrijwillig kiest.
Het zijn ellendigen die het Goede, dat vlak naast hen staat, niet zien of horen, en weinigen weten hoe zich van het kwade te bevrijden.
Zo is het lot dat de geest van de sterfelijken kwelt: zij lopen rond in kringen van eindeloze smart.
Zij worden steeds gevolgd door een grimmige gezel: de onenigheid met henzelf, die zij niet zien, nooit weerstaan of nooit ontvluchten!
0, vader Zeus ! Gij zoudt de mens van al zijn kwaad bevrijden als ge hem de Genius kondt tonen, die zijn gids is !
Maar gij, vat moed, daar ge weet dat de mens van goddelijke oorsprong is en dat de heilige natuur hem alles openbaart.
Gij weet er al iets van, en ga dus voort met wat ik u geleerd heb: door uw ziel te helen, zult gij haar verlossen.
Vermijd verboden voedsel; denk erom dat gij zo ook werkt aan de loutering en de bevrijding van uw ziel.
Denk over alles goed na, laat de rede, een goddelijke gave, uw wagenmenner zijn.
En als gij na het verlaten van uw lichaam in de vrije ether stijgt, zult gij onsterfelijk zijn en onvergankelijk, voor immer van de dood bevrijd.