Mozes de León

Aanschouw, ik zal een zeer diep mysterie van verheven grootsheid openbaren. De mens die zich in deze wereld bevindt, is hier alleen door de verbinding van drie elementen, die in feite één zijn.
Zij zijn: de redelijke ziel, de vitale ziel, en de zintuiglijke ziel.
Het is alleen door de vereniging van deze drie krachten, dat de mens vervolmaakt wordt.
Het is dankzij deze mysterieuze eenheid, in hem gemanifesteerd, dat hij de weerspiegeling wordt van dat wat boven hem is, dit is: het ware beeld van God.

Sjekel ha-Kodesj

Mozes de León

Na de vernieling van de tweede tempel van Jeruzalem in 69, werden de joden van de diaspora de bewaarders van de wijsheid van Israël, terwijl Palestina, hun land, terugviel in de toestand van een schemerachtig binnenwater met zijn eigen moeilijkheden en gevaren.

De joden hadden een soort esoterische school, (zoals de meeste volkeren van die tijd), symbolisch ‘De hemelse wagen van Ezechiël’ genaamd, en de ernstige zoekers die erin geslaagd waren hun plaats daar in te nemen, de 'yoredei merkaba', bezaten een lumineus mystiek inzicht dat zij doorgaven aan allen die het konden herkennen in de meest sublieme tradities van de diverse filosofieën.

Zo steunden zij onder andere de Essenen. De mysteriën waren ook in het christendom aanwezig, maar de christelijke onverdraagzaamheid en de relatieve welwillendheid van de islam moedigden de joden ertoe aan hun diepste spiritualiteit te koesteren, te bewaren en voort te zetten in de mohammedaanse gebieden rond de Middellandse Zee. De 'chocmah nistaraah', geheime wijsheid, verkreeg nieuwe levenskracht in het filosofische klimaat van de mystiek van de islam, bijzonder onder de soefi’s, en de studie van de kabbala bloeide op van Egypte tot in het Iberische schiereiland.

Van de elfde tot de vijftiende eeuw bereikten kabbalistische en soortgelijke bewegingen een vurigheid en een intensiteit die niet slechts haar invloed uitoefende op geleerden en asceten, maar ook op het gewone volk.

Tot aan de komst van de rationalistische reactie in de zeventiende eeuw, kon deze vloedgolf van denken en voelen het judaïsme radicaal herdefiniëren en de vruchtbare bodem verschaffen waarin sommigen van de meest merkwaardige denkers van het millennium opgroeiden.

Onder deze machtige geesten was Mozes de León tegelijkertijd de meest vooraanstaande en de meest verborgene, een raadsel voor zijn eigen tijd en een onontwarbare puzzel voor de geschiedenis.

Mozes ben Sjem Tov werd geboren te León in Castilië rond 1240 of 1250. Terwijl wij niets weten over zijn ouders, leraren of omstandigheden, kunnen we uit het stramien van zijn leven besluiten dat hij een leergierige jongeman van bescheiden middelen moet zijn geweest.

In 1264 bestelde hij een kopie van het boek 'Moreh Nevoechiem' (De gids van de verwarden) door Mozes Maimonides.
Daar er toen nog geen drukpersen in Europa bestonden, was de enige manier om een boek voor uitgebreide persoonlijke studie te verwerven, er een te laten kopiëren. Dit was een dure keuze en zij is dus tekenend voor de intensiteit van de belangstelling die Mozes de León voor de 'Gids' voelde. Het sefardische Spanje werd aangewakkerd door de krachtige stromingen van de filosofie van de islam en van het mysticisme. (De sefarden zijn joden van wie de voorouders uit Spanje of Portugal kwamen. (Noot v.d. vert.)

De moe’tazilieten, die probeerden een rationele basis aan de openbaring van de moslims te verschaffen, hadden in Europa een sterke impact. Net zoals al-Farabi [zie boek III – nr.5], Avicenna [zie boek III – nr.8] en Averroës de christelijke filosofische theologie hadden beïnvloed lang nadat de islam al andere wegen was opgegaan, lieten zij ook hun invloed inwerken op het joodse denken. Maimonides (1135-1204) was zelf in deze rationalistische traditie en in de Talmoed geworteld, en zijn 'Gids' werd het grote werk van het judaïsche rationalisme. Zoals Maimonides zocht ook Mozes de León naar dat hart van de judaïsche traditie dat zowel de essentie als de zuiverheid van de spirituele stroom is. Evenals Ibn al-Arabi verwierp hij op den duur pogingen om dit hart alleen door middel van de rede te zoeken en ging hij op zoek naar direct mystiek inzicht.

De historici kunnen over de ontwikkeling van Mozes de León alleen maar bespiegelingen opstellen. Zijn leven lang bleef hij in nauw contact met prominente gnostici en kabbalisten, die de echtheid en de continuïteit confirmeerden van een geheime traditie, waarvan de oorsprong in de tijd van Mozes, de volksbevrijder, lag of, volgens sommige legenden, in de gesprekken van engelen met Adam.

Hoewel zijn eigen opvattingen een originaliteit tentoonspreidden die getuigenis aflegt van diepe meditatie, werd hij grondig beïnvloed door Todros Abulafia, die een gnostische synthese van een reeks kabbalistische perspectieven verschafte.
Isaak van Akko suggereert dat er in het leven van Mozes de León een merkwaardige ervaring plaatsgreep.

Alvorens de moslims Akko veroverden, in 1291, was Isaak een discipel geweest van Mozes Nachmanides, die kabbalistische interpretaties van de Torah schreef en ze ‘de ware weg’ noemde. Na de verovering reisde Isaak naar Italië, omdat hij had gehoord dat zijn leraar daar een exemplaar had bezeten van het 'Sefer ha-Zohar', het 'Boek van de pracht.

Nachmanides zond het boek met een schip naar zijn zoon in Catalonië, maar een storm stuwde het vaartuig naar Alicante, waar de 'Zohar' in de handen van Mozes de León viel. Of dit verhaal nu waar of apocrief is, de 'Zohar' werd in ieder geval het brandpunt en de bron van inspiratie in het leven van Mozes de León.

Het mysterie van de 'Zohar' en de precieze relatie tussen die Mozes de León en dat boek leidde tot twistgesprekken zodra hij begon met delen ervan in omloop te brengen.

Sommige kabbalisten dachten dat Mozes de León oudere materies had uitgegeven, waarvan delen waren geschreven door Sjimon bar Jochai 2), een van de tannaiem van de tweede eeuw. (tannaiem waren joodse ingewijden. (Noot van de vert.) Anderen geloofden dat de 'Zohar' bijna helemaal de schepping van Mozes de León zelf was, maar allen gingen akkoord omtrent de gnostische echtheid van het werk en gebruikten het bij de formulering en de ontwikkeling van hun gedachten.

De 'Zohar' heeft de hele joodse gemeenschap eeuwenlang spiritueel gevoed; het werd het enige boek dat een even grote religieuze autoriteit bezat als de Torah en de Talmoed. En toen het tijdperk van de Verlichting aanbrak, bracht de herbevestiging van het gebruik van de rede volgens strenge logische normen een nieuw respect voor de Gids' van Maimonides. In zekere zin zijn de 'Zohar' en de 'Gids' de twee gouden schalen in de balans van het judaïsche denken: waar zij beide werden geëerd, heeft de 'Knesset Israël' -de joodse gemeenschap- gebloeid, en waar zij werden veronachtzaamd dreef de gemeenschap af naar het lekenmaterialisme en verloor zij haar geestelijke inspiratie.

Het debat wordt tot op heden voortgezet langs gewijzigde richtingen en onder geleerden die vaak een gebrek van aanvoelen van deze of gene tekst tentoonspreiden. H.P. Blavatsky verklaarde dat Mozes de León oudere teksten bezat die hij opnieuw redigeerde en samenbracht in een synthese, in de geschiedenis bekend als de 'Zohar'.
Net zoals het geval is met de geschriften toegeschreven aan Hermes Trismegistus, is het mogelijk de teksten te dateren die in de publieke geschiedenis overleven, maar dit kan men niet met de materialen waarop zij zijn gebaseerd.

H.P. Blavatsky stelde ook nog dat de vorm die Mozes de León aan de 'Zohar' gaf, het ontstaan van een ‘christelijke kabbala’ toeliet, een christelijke interpretatie van de kabbala, die op den duur degenereerde tot pogingen om door middel van de kabbala de christelijke dogma's te ondersteunen.

Toen Mozes de León zich in het zonlicht van de 'Zohar' koesterde terwijl hij bezig was die teksten te publiceren, verbleef hij in Guadalajara. Daar kopieerde hij delen van de 'Zohar' voor ernstige bestudeerders van de kabbala, en zij begonnen er gebruik van te maken.
Isaak ibn Aboe Sahoelah citeerde ze voor het eerst in zijn geschriften in 1281. Alsof de fase van de voorbereidingen om de 'Zohar' publiekelijk toegankelijk te maken nu ten einde was, begon Mozes de León een zwerftocht om de mystieke kringen te bezoeken en vanaf 1292 gaf hij werken uit in zijn eigen naam.

Hoewel alles of delen van veertien van zijn vierentwintig verhandelingen nog bestaan, zijn er slechts twee die ooit werden gedrukt. De eerste, 'Sjoesjan Edoeth' (De roos van het getuigenis), werd gevolgd door 'Sefer ha-Rimmon' (Het boek van de granaatappel), dat met hetzelfde deel van de 'Zohar' verband houdt als dat wat wordt gebruikt door Aboe Sahoelah.

Ook Todros Aboelafia begon het 'Boek van de pracht' aan te wenden, en weldra droeg Mozes zijn eigen geschriften op aan Aboelafia. Op den duur ging Mozes in Avila wonen, waar hij zijn laatste levensjaren met zijn vrouw en dochter in betrekkelijke armoede doorbracht. In 1305 reisde hij naar Valladolid, de zetel van het koninklijk hof en terwijl hij daar verbleef kwam Isaak van Akko hem opzoeken.
Toen Isaak hem de verhalen vertelde die hij in Italië had gehoord en nogal scheen te betwijfelen dat Nachmanides een antieke tekst had kunnen doorgeven waarvan hij, Isaak, de eigen leerling van Nachmanides, niets wist, confirmeerde Mozes niet alleen de juistheid van het verhaal maar beloofde Isaak ook hem in Avila het oorspronkelijke manuscript te tonen, een aanbod dat hij nooit aan één enkele vriend of collega had gedaan.

Ongelukkigerwijze werd Mozes op de terugreis naar Avila in Arévalo ziek en stierf hij ter plekke. Wanneer Isaak Avila had bereikt en de weduwe en dochter van Mozes ging opzoeken, ontkenden beiden het bestaan van het manuscript. Dit aanbod en de daaropvolgende ontkenning vormen de basis van de meeste latere discussies over het auteurschap van de 'Zohar'.

In de kabbala leven de letters van het Hebreeuwse alfabet door hun mystieke betekenis een eigen leven. Wanneer zij op verscheidene manieren worden gecombineerd bevatten zij de dynamica en de architectuur van macrokosmos en microkosmos. Door het onderling verband tussen de letters gaan de woorden krachten belichamen, en de namen van de Godheid zijn de geheime krachten van de Natuur. De wijze die de ware vorm van deze namen kent, kan deze krachten beheersen en wanneer zij op het niveau van een zorgvuldig voorbereid bewustzijn worden bestuurd, zijn zij kanalen om tot diep in het mysterie van de goddelijke emanaties door te dringen.

Mozes de León werd bekend als ‘De man van de naam’ omdat hij, zo geloofden velen, door het gebruik van goddelijke namen wonderen teweeg kon brengen. Hij beschreef de kabbalistische levensboom, de tien 'sefiroth', als de hiërarchische structuur van het geopenbaarde bestaan, de stadia van verstandelijke ontwikkeling en van geestelijk ontwaken, en de sleutels tot het begrip van de innerlijke betekenis van heilige schrifturen. Hoewel vele metgezellen in hem een groot geestelijk filosoof erkenden, waren zij verwonderd dat hij bereid was de 'Zohar' zelfs in gesluierde vorm te onthullen, en hij vond het nodig zijn bedoelingen duidelijk te maken. In 1293 schreef hij het boek  'Misjkan ha-Edoeth':

Je zult zien dat ik diepe en geheime mysteriën onthul, die de heilige wijzen als geheiligd en verborgen beschouwden. Diepzinnige kwesties die eigenlijk niet geschikt zijn om te worden geopenbaard, opdat zij niet het mikpunt van de spot van verwaanden zouden worden.
De heiligen van de oudere tijden hebben hun leven doorgebracht met deze dingen te overpeinzen en zij hebben ze verborgen en niet aan iedereen geopenbaard. En nu ben ik gekomen om ze te onthullen. Bewaar ze daarom voor jezelf.

De ene generatie gaat voorbij en de volgende generatie komt op, maar fouten en dwalingen blijven hardnekkig bestaan. En niemand ziet en niemand hoort en niemand ontwaakt, want allen slapen zij; een diepe slaap is van God op hen neergevallen, zodat zij geen vragen stellen en niet lezen en niet zoeken.

En toen ik dit alles zag voelde ik mij genoopt te      schrijven en te verbergen en na te denken, om het voor alle denkende mensen te onthullen en al deze dingen bekend te maken waarmee de heilige wijzen van vroeger heel hun leven bezig waren ...
 Zij zagen dat de tijd nog niet gekomen was om te onthullen en te publiceren. Zoals de wijze koning ons gezegd heeft:

 ‘Spreek niet in het oor van een dwaas.’ 

Toch ben ik tot het besef gekomen dat het verdienstelijk zou zijn aan het licht te brengen wat in het duister lag en de geheime zaken die zij verborgen hadden, bekend te maken.

Mozes de León legde zich de taak op het mystieke inzicht of het vooruitzicht op het mystieke pad toegankelijk te maken, maar hij beweerde niet dat hij er een gemene zaak of een gevulgariseerde lering van zou maken.
Enerzijds verwierp hij de dogmatische en ritualistische orthodoxie, maar anderzijds voelde hij zich gestoord door de gewoonte van sommige kabbalistische scholen, de betekenis van de 'sefiroth' intellectueel te willen benaderen zonder in te zien dat dit bepaalde noodzaken inhield betreffende de kwaliteit van het bewustzijn en een overeenkomstige levenswijze.

Er zijn merkwaardige verschillen tussen de Hebreeuwse geschreven manuscripten die zijn naam dragen en de 'Zohar' die in een mengsel van Aramees en Hebreeuws is gesteld, maar beide werpen in vele kwesties licht op elkaar.

Mozes de León zegt weinig over de centrale rol van de 'sefiroth' om de verborgen oorzaken van de natuur te begrijpen maar toch is die functie bij hem duidelijk geïmpliceerd. Volgens de 'Zohar' en Maimonides is de Absolute Godheid uiteraard transcendent,  onkenbaar en ondenkbaar voor denkvermogens die door hun belichaming in het gemanifesteerde bestaan beperkt en eindig zijn geworden. In de kabbala 'Ain Soph' genaamd, is Het eeuwig versluierd door de 'sjechina', het gordijn van het betrekkelijke bestaan dat het Absolute tegelijk verbergt en laat vermoeden, de stem van de Godheid, het licht dat oprijst in de duisternis zonder Het te begrijpen, de verzameling van schaduwen die het onbeperkte Licht verduisteren.

'Sjechina’ is de goddelijke aanwezigheid die het bestaan is, het lichaam van het Hoogste, de bruid van het Goddelijke. Dit stramien van mogelijkheden wordt tot een stel van krachten door de manifestatie van de 'sefiroth'.

In de ontologische orde komt 'kether’, de kroon, eerst, en bevat als een zaad alles wat nog moet volgen. Zo transcendent is dit centrum van licht dat de kabbalisten discussies aangingen over de vraag of het met 'Ain Soph' kan worden gelijkgesteld, wat grosso modo analoog is met het debat onder boeddhisten over de gelijkstelling van Nirvana met Samsara. Op het tweede niveau manifesteert 'kether’ haar latente polariteit als 'chochmach' (wijsheid) en 'bina' (intelligentie), en deze drie vormen samen de hoogste triade van de manifestatie. Hoewel zij in zichzelf compleet zijn, worden zij soms beschouwd als gesynthetiseerd of weerkaatst, op universeel niveau, als 'da'ath' (kennis).

Men zou kunnen stellen dat zij de parameters van praktische alwetendheid zijn.

Het opdagen van het bijzondere, (de objecten en hun eigenschappen) vergt een verdere differentiatie van het oorspronkelijke potentieel, en dit wordt volbracht door de ontbinding van 'da'ath' in zeven andere 'sefiroth'. De tweede triade bestaat uit 'chesed' (liefde), 'gewoera' (macht) en 'tifereth' (harmonische schoonheid en goddelijke proportie). Deze triade wordt op haar beurt weerspiegeld in een derde triade als 'netsach' (overwinning), 'hod' (pracht) en 'jesod' (grondvesting, basis), die alle weer worden samengebracht in de wereld van de zintuigen, 'malchoet' of het koninkrijk. 

Deze tien centra, die in werkelijkheid één zijn -het punt in de cirkel van het oneindig bestaan, en om zo te zeggen ontvouwd als het bewegend beeld van het eeuwige-, kunnen worden opgesteld als een boom van lichten.

De bovenste driehoek wijst naar wat voorbij waarneming, conceptie en ervaring ligt wanneer die de aspecten zijn van een geïndividualiseerd bewustzijn. De tweede en derde triaden wijzen in neergaande orde naar beneden en ’malchoet' is de basis waarnaar zij zich richten.

Net zoals zonlicht langs een boom neervloeit alleen maar om in de wortels te worden getransmuteerd tot levengevende sappen, die opnieuw tot de gebladerde hoogten zullen opstijgen, zo emaneert 'sjechina' in en vanuit 'kether' naar 'malchoet' en de mens kan langs de paden van de 'sefiroth' opklimmen om in geestelijk besef samen te klinken met 'kether', op de drempel van het mysterie waarover niemand durft spreken.

De 'sefirothale boom' heeft 'kether als stam; deze vertoont zich in 'tifereth', het harmonisch hart van de boom, dat als de grondvesting ('jesod') van het hele koninkrijk ('malchoet') wordt weerkaatst.

Aan de rechterzijde van de boom ontwaakt de wijsheid ('chochmach') in een liefde vol mededogen, 'chesed', die de basis is van 'netsach', het vermogen om beperkingen te overkomen. Deze zijde is de zuil van barmhartigheid, de capaciteit tot vrijheid in de wereld van het relatieve.
Aan de linkerzijde van de boom openbaart intelligentie ('bina') zich als macht ('gewoera'), die de basis is van de pracht ('hod') in de steeds veranderende vormen van de wereld.

Deze zijde is de zuil van de gerechtigheid, het vermogen om verantwoordelijk te worden in de door wet geregeerde cyclussen van de noodzakelijkheid.

De boom des levens is de sleutel tot het begrip van de Natuur, maar voor Mozes de León en de 'Zohar' is hij veel meer. Als structuur en energie van de kosmos is hij ook het wortelgestel van het bewustzijn  en het pad van de ziel naar haar volledige ontwikkeling als een centrum van alwetendheid. Wanneer de ziel totaal is ontwaakt, wordt zij tot een brandpunt van de 'sjechina', en het wezen dat deze verheven toestand bereikt is een directe weerspiegeling van de Godheid op aarde.

Door zijn beslissing de 'Zohar' voor de mensheid open te stellen, hoewel waarschijnlijk toch in een gesluierde vorm die nog de diepste geheimen beschermt die de 'Zohar' met het Chaldeeuwse 'Boek der getallen' 3) verbinden, bevestigde Mozes de spirituele gelijkheid van alle mensen.

Niettemin erkende hij met de 'Zohar' dat er grote verschillen tussen de individuen bestaan, wat betreft verstandelijke vermogens, opvattingen, neigingen en bekwaamheid. Als de gelijkheid van alle wezens is gegeven, krachtens het feit dat zij deel uitmaken van de sefirothale boom en dat de boom ook in ieder van hen is, kunnen deze verschillen uiteindelijk alleen worden verklaard op grond van reïncarnatie.

'Gilgoel', letterlijk ‘rollen’, (of wentelen), kreeg bij de kabbalisten de betekenis van reïncarnatie. 'Gilgoel', waarop in de Talmoed wordt gezinspeeld, werd voor het eerst uiteengezet in het boek ’Sefer ha-Bahir', het eerste zuiver kabbalistisch werk, hoewel de theorie eeuwen vroeger openlijk onderwezen was geweest door Anan ben David en de ascetische karaïeten (zie voetnoot 4).
'Gilgoel ' verklaart de natuur van het lijden en zegt waarom de mensen onverdiende zegeningen en moeilijkheden ervaren.

Metafysisch gezien kunnen we stellen dat de leer neutraal is, maar veel kabbalisten vatten haar op als straf toegemeten vanuit een ethisch standpunt. Terwijl de vervolmaakte mens, die in de diepste spirituele betekenis waarlijk aan de gerechtigheid beantwoordt, niet hoeft te reïncarneren, kan zelfs de grootste zondaar, die strikt genomen de vernietiging verdient, dank zij 'Gilgoel' toch nog een kans op berouw krijgen. Hoewel 'Gilgoel' een soort zelfopgelegde straf is, is het ook de barmhartigheid van het Goddelijke, ‘waaruit niemand ooit voor altijd is uitgesloten’. De rechtschapen mens, de 'zaddik', die van onvrijwillige reïncarnatie is bevrijd, laat niettemin de mensheid niet aan haar lot over: hij wordt vrijwillig keer op keer opnieuw geboren ten voordele van de kosmos en van ieder wezen.

Wanneer de wereld door onwetendheid wordt verduisterd, incarneren de 'zaddikiem' om door hun rechtschapen woord en levenswijze te dienen als getuigen van de waarheid. Latere kabbalisten dachten soms dat mensen in dierlijke vormen konden reïncarneren en stelden incarnatie soms gelijk met de hel, maar Mozes de León en de 'Zohar' leerden dat zodra een ziel de menselijke staat had bereikt, zij alleen in de menselijke vorm kon terugkomen.

Als de Levensboom de structuur van de relatieve werkelijkheid is en het pad naar goddelijk bewustzijn, moet hij ook de wortel van goed en kwaad zijn. Licht zijnde, werpt hij schaduwen, en deze afgeleide duisternis vormt een soort omgekeerde zwarte boom. Net zoals de zielen hun weg moeten vinden langs de vlijmscherpe paden tussen de 'sefiroth', kunnen zij worden gegrepen in het verwarde takkennet van de duistere boom. Iemand die sterft na een berouwloos leven van perversiteit riskeert te reïncarneren als een ’dibboek', een boze geest die bezit van mensen kan nemen en er veel kwaads mee doen.

In het ergste geval wordt zo'n wezen een zwarte magiër, de tegenhanger van de 'zaddik', de mens vervolmaakt in gerechtigheid. De term ‘ziel’ mogen we niet te zeer concretiseren of simplificeren, want het mysterie van de individualiteit is even groot als dat van de sefirothboom, en net zoals de zichtbare natuur de myriaden krachten van de kosmische natuur verbergt, zijn fysieke lichamen het voertuig van complexe psycho-spirituele werkelijkheden. Zo zou het kunnen gebeuren dat een bepaald individu dicht bij de volmaaktheid kwam maar in de ene of andere reïncarnatie onbekwaam was zijn plicht in het kader van de totale gerechtigheid te vervullen.

Indien zo iemand voldoende was ontwikkeld, zou hij een ander individu kunnen overschaduwen die daar wel toe in staat was.

Wanneer we  dit principe op andere situaties toepassen zullen we  misschien begrijpen dat de doctrines van het spiritueel onderwijs, van Leraar en discipel, en van het doorgeven van de wijsheid op vele onzichtbare niveaus, processen inhouden die we in termen van louter empirische observatie niet kunnen herkennen of mededelen.

Voor Mozes de León is 'gilgoel' de rechtvaardiging van de wet (Torah).

Daar de mens niet kan onderscheiden op grond van uiterlijkheden, verwerft hij kennis door het vervullen van zijn plichten, en deze leert hij kennen door universele principes toe te passen. Mozes zag in de boom des levens en in de methoden van interpretatie van de 'Zohar' een volledige en allesomvattende manier van leven, geestelijk, verstandelijk en moreel.

De geschiedenis is vol ironie. Een voorbeeld daarvan is het vreemde feit dat, terwijl de 'Zohar' buiten de Torah en de Tal- moed het meest vereerde boek werd en het latere judaïsme grondig beïnvloedde en ook de deur van de kabbala opende voor christelijke denkers vanaf de Renaissance tot nu, over Mozes de León zelf, hij die het boek aan de mensheid heeft gegeven, bijna niets bekend is.

Zoals andere ongewone leraren door de geschiedenis heen was hij zo zeker van de te volgen weg dat het landschap van het menselijk bewustzijn er duurzaam door werd gewijzigd, en toch liet hij bijna geen sporen na.

Zulke mensen enten de nieuwe perspectieven van hun meditatief inzicht op de tradities van weleer ('kabbala' betekent ‘traditie’) omdat zij de dienende instrumenten van het Onzichtbare zijn.

Misschien zou Mozes de León 1) erin toestemmen dat wij de 'Zohar' als zijn spirituele biografie beschouwen en geeft zijn alles omvattend standpunt de beste aanwijzingen over zijn echte gedachten en bedoelingen:

Alles wat men op aarde kan vinden heeft zijn spirituele     tegenhanger in den hoge en er bestaat in de wereld niet het kleinste ding dat zelf niet met iets van het hogere verbonden is en er niet van afhangt...     
Alles wat in de lagere wereld gevonden wordt, bestaat ook in de hogere.
De lagere en de hogere werken wederzijds op elkaar in.
De spirituele mens is tegelijkertijd het doel en de hoogste graad van de schepping...
Zodra de mens geschapen was, was alles volledig, ook de hogere en lagere werelden, want alles is in de mens begrepen.
Hij verenigt in zichzelf alle vormen.


Vertaald uit ‘Hermes’ van augustus 1982, Jaargang VIII,
n° 8, uitgegeven door de Concord Grove Press, Santa Barbara, California,  U.S.A.

VOETNOTEN

1. Over Mozes de León vinden we in de Theosofie enkele schijnbaar tegenstrijdige gegevens.
In het artikel ‘Leon, Mozes de’, (onze vertaling van H.P.B.'s 'Glossarium' p.257) staat immers dat hij ‘ervan beschuldigd wordt de 'Zohar' samengesteld te hebben, die hij uitgaf als het ware werk van Sjimon bar Jochai. Myer's 'Qabbalah' geeft zijn volledige naam als Rabbi Mozes ben Sjem Tob de León in Spanje en dezelfde schrijver bewijst heel knap dat de León 'niet 'de ware auteur van de 'Zohar' was.

Weinigen zullen beweren dat hij het wel was, maar iedereen moet Mozes de León er wel van verdenken het oorspronkelijke 'Boek van de pracht' (Zohar) in hoge mate te hebben verdraaid. (‘perverting considerably’). Deze zonde kan hij echter delen met de ‘christelijke kabbalisten’...
Mevrouw Blavatsky heeft ook nog andere uitspraken over Mozes de León gedaan, die te vinden zijn in de ‘Blavatsky Collected Writings’ en die we hier proberen weer te geven in hun chronologische volgorde.
Blijkbaar heeft zij altijd veel belangstelling voor de kabbala gehad, want ergens zegt zij dat zij die meer dan veertig jaar lang heeft bestudeerd. Vermoedelijk in 1886 -1887 schreef zij o.a. een lang artikel (The Kabalah and the Kabalists at the Close of the Nineteenth Century’, B.C.W. VII, pp.250-268).
Daarin stelt zij (p.259) dat
‘(a) de 'kabbala' (en de 'Zohar' in het bijzonder) die wij nu bezitten, niet het oorspronkelijke 'Boek van de pracht' is, dat werd neergeschreven naar de mondelinge leringen van Simon ben Jochaï,
en (b) dat deze laatste, inderdaad een uiteenzetting over de verborgen betekenis van de zogeheten geschriften van Mozes (de ‘Egyptenaar’; Noot van de vert.), een uitstekende weergave waren van de esoterische betekenis verborgen onder het uiterlijk van de schrifturen van gelijk welke heidense religie.’
En verder:

‘De moderne kabbalisten schijnen zich ook niet bewust te zijn van het feit dat de kabbala, zoals zij er nu ligt, met haar meer dan herziene teksten, haar getallentaal die werd aangepast om zowel op het ‘Nieuwe’ als op het 'Oude Testament' toepasselijk te zijn, en met haar sluwe versluieringen, de antieke en primitieve betekenissen niet meer kan weergeven.
Kortom, het kabbalistisch werk nu onder de westerse naties beschikbaar kan geen grotere natuurgeheimen onthullen dan die welke Ezra en Co. en de latere medewerkers van Mozes de León wel wilden blootgeven; de kabbala bevat niet meer dan wat de Syrische en Chaldeeuwse christenen en ex-gnostici van de dertiende eeuw van deze werken bekend wilden maken. En wat zij wel zeggen is nauwelijks de moeite waard om met de studie ervan zijn leven door te brengen.
Want zelfs indien zij inderdaad een gebied van enorme interesse bieden aan de vrijmetselaar en de wiskundige, kunnen zij ternauwernood iets leren aan de bestudeerder die naar geestelijke mysteriën hunkert.
Het gebruik van alle zeven sleutels die de mysteriën ontsluiten van het Zijn in dit leven, in de komende levens en in die welke reeds voorbij zijn, toont aan dat het Chaldeeuwse 'Boek der getallen' en de 'Oepanishaden' ontegenzeglijk de meest goddelijke filosofie verbergen, daar het die van de Universele Wijsheidsreligie is. Maar de nu zo verminkte 'Zohar' kan dat helemaal niet. En trouwens, wie onder de westerse filosofen en bestudeerders heeft 'al' deze sleutels ter beschikking? Deze zijn nu alleen toevertrouwd aan de hoogste Ingewijden in de 'Gupta-Vidya', aan grote adepten; en zeker is het aan geen zelf onderwezen nieuweling gegeven, zelfs niet aan een geïsoleerde mysticus, hoe groot ook zijn genie en natuurlijke vermogens, 'in één leven' meer dan een of twee van de verloren sleutels te ontdekken.’

Dit klinkt toch heel anders dan het uniform lovend artikel uit ‘Hermes’ en het verschil is enigszins verrassend, daar wij ons nauwelijks kunnen voorstellen dat de schrijver niet van H.P.B's verklaringen op de hoogte zou geweest zijn, en vooral toch waar het om een U.L.T.-publicatie gaat.

De ‘Hermes’ reeks schiet nooit tekort in bewondering voor de behandelde figuren en onthoudt zich van enige kritiek. Gedreven door de algemene trend, in de geschiedenis en de woorden van grote leraren alleen het verhevene en het goede te accentueren, heeft de schrijver ook hier geopteerd voor de positieve benadering en heeft hij de delicate aspecten van het onvolledige en/of het ontoelaatbare ondergebracht onder het hoofd van de zo nodige versluiering van het esoterische.
Daar kunnen wij inkomen wanneer we bedenken dat Mozes de León schreef en onderwees in de dertiende eeuw.

En wat H.P.B.'s kritiek betreft, daaruit kunnen we waarschijnlijk de les putten dat het voor moderne theosofen beter, nuttiger en praktischer is zich toe te leggen op de studie van de meer volledige Theosofie dan op die van haar exotische en exoterische voorgangers. Eigenlijk is het zo al moeilijk genoeg! De ervaring bewijst dat onze studie vaak labyrintische trekjes krijgt wanneer zij ernstiger wordt en in bijzonderheden probeert te treden. Waarom ons dan nog in antieke labyrinten gaan verliezen ?
De schrijver van het ‘Hermes’-artikel heeft zich uitstekend van zijn taak gekweten: hij heeft de hoofdzaken weergegeven, het bestaan van het controversiële erkend, en op de problemen alleen gezinspeeld. Die problemen worden door H.P.B. in haar bovenvermeld artikel grondig besproken en wij hoeven er hier niet verder op in te gaan.

Het standpunt van H.P.B. wat betreft de authenticiteit van Mozes de Leóns 'Zohar' blijkt best uit de voetnoot (B.C.W. XI, 244) bij haar artikel ‘Le Phare de l'Inconnu’:
‘Hij is het, die de Zohar van Sjimon bar Jochaï heeft gecompileerd, want de originele teksten van de eerste eeuwen waren alle verloren gegaan; men heeft hem ten onrechte beschuldigd alles wat hij heeft geschreven zelf te hebben uitgevonden. Hij heeft alles verzameld wat hij kon vinden, maar hij heeft uit eigen inspiratie de delen aangevuld die ontbraken en hij kreeg hierbij hulp van de christelijke gnostici uit Chaldea en Syrië.’

Uit B.C.W. XIV, pp.170-171, blijkt dat H.P.B.'s overtuigingen ter zake vooral steunden op het werk van Salomon Munk (1803-1867), een Duits-joodse oriëntalist, en op de door hem geciteerde Duitse protestantse pastor Friedrich Tholuck (1799- 1877).

2. Over de 'Zohar' en Sjimon bar Jochaï:
Boris de Zirkoff, een verre neef van Mevrouw Blavatsky en de ‘samensteller’ van de ‘Blavatsky Collected Writings’, (B.C.W.) geeft in Vol. VII van dat werk, pp.269-272, uitgebreide informatie, waaraan wij het volgende ontlenen:

- De 'Zohar', ook genaamd Midrasj ha-Zohar en Sefer ha-Zohar, het ‘Boek van de pracht’, is de grote schatkamer van de antieke Hebreeuwse theosofie, aangevuld met de filosofische leringen van verscheidene middeleeuwse rabbijnen. Samen met het 'Sefer Jetzirah' of ‘Boek van de vorming’, een van de oudste kabbalistische werken, vertegenwoordigt de 'Zohar' de oudste bestaande verzameling van de Hebreeuwse esoterische leringen...
Er bestaan voldoende bewijzen om sommige hiervan in verband te brengen met de tijd van de terugkeer uit de Babylonische gevangenschap, daar deze delen de sporen dragen van nog oudere Chaldeeuwse esoterica. De 'Zohar' is vooral een mystiek en allegorisch commentaar op de 'Pentateuch' (de vijf eerste boeken van het Oude Testament)

- Volgens de onder middeleeuwse rabbijnen geldende traditie werd het auteurschap van de 'Zohar' toegeschreven aan Sjimon bar Jochai, een ingewijde rabbijn die leefde onder de Romeinse keizer Titus, 70-80.
Hij werd geboren in Galilea en stierf te Meron, in Palestina, waar de traditie zijn graf nog steeds aanwijst. Zijn voornaamste leraar was Akiba.
Hij ontsnapte uit Jeruzalem tijdens de gevechten tussen de joden en de Romeinen en verborg zich dertien jaar lang in een spelonk. Daar was het dat Sjimon, nog steeds volgens de traditie, door de profeet Elias werd onderwezen. Op zijn beurt onderwees hij zijn discipelen, de rabbijnen Eleazar en Abba, die de leringen van de vroegere tannaiem (ingewijden) neerschreven, welk werk later bekend werd als de Zohar'.
Sjimon stichtte later een eigen school in Galilea en kreeg de reputatie een wonderdoener te zijn. Hij werd naar Rome gezonden om er een kwestie van joodse ceremoniën te bepleiten en keerde met succes terug naar Palestina. De 'Zohar'-compilatie van Mozes de León is niet ouder dan ca. 1280. Mozes was o.a. op de hoogte van de werken van Ibn Gabirol of Avicebron. (Zie G.L.T.-reeks boek IV, nr.1)
B.C.W. VII, 270-272 geeft bibliografische informatie.

3. Over het 'Boek der getallen', is bijzonder weinig te vinden.
H.P.B. zegt in haar ‘Glossary’ dat het alles en meer bevat dan in de Zohar van Sjimon bar Jochaï kan worden gevonden en dat het vele eeuwen ouder is. Zo zeldzaam dat er misschien slechts twee of drie exemplaren van overblijven, en die alle in privébezit zijn.
Het bevat geometrische figuren, uiteraard getallen en in bijzonder speelt het getal zeven er een grote rol in: het zinspeelt op de geschiedenis van de rassen, en ‘verbergt de meest goddelijke filosofie’. Mogelijk bestaat er verwarring met een Hebreeuws boek van gelijke naam, een van de ‘Boeken van Hermes’, vermeld door Arnold van Villanova en o.a. in een werk van Ramon Llull. (B.C.W. XIV, 96, voetnoot). (Zie Gele Reeks boek IV, nr. 8) H.P.B. zelf bezat slechts enkele uittreksels, ‘in totaal een twaalftal bladzijden, woordelijke citaten uit dat onschatbare werk.’ (B.C.W. XIV, 191). De situatie lijkt ons op zijn minst verwarrend.

4. Over de 'karaïeten of karaïem', zegt H.P.B. in haar artikel ‘The Eastern Gupta Vidya & Kabalah’ (B.C.W. XIV, 174): De karaïem-joden van de Krim -die zich afstammelingen van de ware kinderen van Israël noemen, d.i. van de sadduceeën- verwerpen de 'Torah' en de 'Pentateuch' van de synagoog, verwerpen de sabbath van de joden, aanvaarden noch de boeken van de profeten noch de 'Psalmen' en erkennen alleen hun eigen boeken van Mozes en wat zij zijn ene en echte wet noemen.

H.P.B. wil hier aantonen dat de houding van de karaïem, de samaritanen en de ‘zwarte joden’ van Cochin in Zuid-India aangaande de officiële joodse heilige boeken bewijst dat
a) de kabbala slechts de vervormde echo is van de Geheime Leer van de Chaldeën, en
b) dat de 'werkelijke' kabbala alleen te vinden is in het Chaldeeuwse 'Boek der getallen', ‘nu in het bezit van enkele Perzische soefi's.’

Aanvulling vertaler: raadpleeg ook Gershom Scholem, Kabbalah. Hij is de grote autoriteit op het gebied van de joodse mystiek.