Het Altruïsme van De Geheime Leer
[Dit artikel is een vertaling van hoofdstuk 12 van het boek Studies in The Secret Doctrine (Book I, second series) van B.P. Wadia (The Theosophy Company, Bombay, 1961, herdruk in 1976). Deze Studies zijn oorspronkelijk verschenen in het tijdschrift The Theosophical Movement.]
In de voorgaande studies hebben we gezien hoe een juist contact met de geschriften van HPB het intuïtieve vermogen ontwikkelt en tevens die mentale visie ontplooit die ons in staat stelt de universele principes te zien die verborgen liggen in en ten grondslag liggen aan ontelbare bijzonderheden. De Geheime Leer leert haar studenten een juist gebruik te maken van hun hart alsook van hun hoofd. De zuivering en verlichting van zowel het hart als het denken komen voort uit de correcte studie van het boek, maar niet vooraleer er een derde factor in het spel wordt gebracht.
In de allereerste studie van deze reeks hebben we reeds benadrukt hoe we HPB’s boodschap dienen op te vatten als één geheel zonder een van haar geschriften links te laten liggen. Op vergelijkbare wijze kan de boodschap van De Geheime Leer alleen worden ontvangen door een drievoudige oefening die de energieën van de gehele mens erbij betrekken.
Door het lagere, analytische en redenerende denkvermogen kunnen de honderden feiten en de duizenden details van het boek worden begrepen, maar het is slechts het hogere synthetisch denkvermogen dat begrip kan hebben van de universele principes. Zelfs dat hoger denkvermogen zal niet slagen in zijn taak als het niet wordt geholpen door de bewuste waarneming van de intuïtie, die de energie van het hart is. Zelfs dit hartvermogen dient verder tot handeling te worden gestimuleerd, en pas dan zal de inhoud van De Geheime Leer in al haar glorie worden onthuld.
Met de krachten van de intuïtie in werking zal onze kamische aard zowel worden gezuiverd als getransformeerd. Passie wordt liefde – die hogere liefde die toewijding betekent, ware bhakti, vrij van sentimentaliteit. Zoals liefde verschillend is van dweperige verliefdheid, verschillen toewijding en religieus fanatisme van elkaar.
De reikwijdte van deze lagere vorm van godsvrucht is breed. De religieuze ritualist, de pujari, de maker en aanbidder van afbeeldingen die weer hoger staat dan de aanbidders van louter afgodsbeelden, allen hebben zichzelf op dit pad geplaatst en floreren als de minnaars van het Zelf, dat ze zelf zijn. Terwijl ze zichzelf van de ketenen van karma bevrijden en vrede zoeken, gaan ze over tot de vredesslaap om bij de dageraad wakker te worden en te lijden onder de verstoringen van de dag.
De boodschap van HPB waarschuwt ons tegen de verraderlijke verleidingen van dit pad.
De geschiedenis van het occultisme is overvol van voorbeelden van de hooghartige mislukkingen op het pad van de geest, veroorzaakt door de ontwikkeling van hoger begrip, en van de intuïtie die de universele principes zag, maar tijdens het bereiken ervan werd de wereld van de mensheid achtergelaten. Begrip via het hoger denkvermogen en bewuste waarneming via de intuïtie zijn niet voldoende tenzij ze de handeling teweegbrengen die altruïsme heet.
De lagere viervoudige mens, het viervoud, dient drievoudig te worden en De Geheime Leer, dat een boek van praktisch occultisme is, helpt ons die opdracht tot stand te brengen. De hogere triade dient te worden getransformeerd in de heilige tetraktys - dat is het doel dat onderwezen wordt in de boodschap van HPB.
A lleen al de energie van altruïsme verenigt alle handelingen die worden ondernomen met betrekking tot het begrijpen van de universele principes en met betrekking tot het beoefenen van de bewuste waarneming van het hart.
“Een groot intellect en te veel kennis zijn in het leven een tweesnijdend zwaard en kunnen zowel ten goede als ten kwade worden gebruikt.”1 In het geestesleven kan hetzelfde worden gezegd over de hartkwaliteit van devotie.
Het hart kan en zal het denken verlossen, maar dient op zijn beurt verlost te worden. Uit de as van haar eigen dode verleden herrijst de feniks-ziel – de vogel des levens – en in plaats van te verlangen naar het leven van passie waarin het heeft geworsteld en geleerd, dorst het nu naar het leven van vrede en rust, van bevrijding of mukti.
Toch blijft het nog het kind van kama, is het nog altijd de eerstgeborene van Eros. Deze hogere passie, deze geestelijke tanha, dit mumuksha, dit verlangen naar bevrijding is de ultieme test voor de toegewijde, de bhakta, die de vluchtigheid van door verlangens opgebouwde levensvormen heeft ingezien, maar die de nietigheid van het leven van door verlangen opgebouwde vormen van mukti of verlossing nog moet leren inzien. Het verlangen naar het leven in vorm heeft plaats gemaakt voor een verlangen naar een leven zonder vorm. De dromer wil nu droomloos, in een gelukzalige toestand van zelfbeschouwing, slapen terwijl miljoenen mensen lijden onder de ellende van het bestaan.
Deze verbazingwekkende leerstof wordt door De Geheime Leer volkomen duidelijk gemaakt. De Stanza's van Dzyan en de gulden voorschriften van de Stem van de Stilte behoren tot dezelfde reeks occulte voorschriften, en als zij één lering meer dan welke ook benadrukken, is dat het gevaar van een leven van kennis en toewijding, van wijsheid en zuiverheid dat tezelfdertijd verstoken is van een positief en actief altruïsme.
Zonder aarzelen kan worden beweerd dat de leringen die in De Geheime Leer zijn vervat, niet grondig kunnen worden begrepen door iemand die niet actief altruïstisch is. Ondanks hoger begrip en intuïtieve waarnemingen zal het een gesloten boek blijven tenzij deze twee op het gebied van handeling worden toegepast. Wat een Theosoof onderscheidt van een student in de Theosofie is dit altruïsme. In de Sleutel tot de Theosofie wordt gezegd: “Theosoof is hij die theosofisch handelt”2; niet denkt, niet studeert, niet voelt, maar handelt. Sprekend over een door gelofte gebonden lid van haar esoterische school zegt HPB dat hij “een volslagen altruïst moet worden”3 Haar geschriften staan boordevol met deze lering omtrent altruïsme en het is onnodig haar hier met betrekking tot het onderwerp verder te citeren: “… eenheid en harmonie zijn het enige middel tegen het kwaad van het leven – een broederschap IN ACTU, en niet alleen altruïsme in naam”.
Laat het echter duidelijk zijn dat dit altruïsme dient te worden gegrondvest op de rots van kennis van de universele principes en op toewijding tot de wet waarvan ze de gemanifesteerde aspecten zijn. Indien er gevaar schuilt in hoofdleren, indien er risico's zijn verbonden aan de lagere devotie waarnaar werd verwezen, dan bestaat er ook een eigenaardige bekoring die het leven van liefdadigheid en dienstbaarheid op de ziel werpt. Altruïsme dat via het lager denken wordt ontwikkeld en door de lagere devotie wordt gestimuleerd, is geen waar altruïsme.
Activiteiten van het lager denken wekken onze passionele aard tot leven– niet altijd en noodzakelijk ten kwade – en ze dwingen ons tot handelingen die onder de inwerking van de beschaving heel vaak menslievend en altruïstisch worden.
Het denken dat vrij is van de aanvallen van kama wordt door de mededogende rede of buddhi versterkt en, zo verbonden, wordt het bezield door het zelf van scheppend vermogen, dat de ware doener van de handelingen is. Dan ontstaat het hoger altruïsme waarin liefdadigheid rechtvaardig is en niet alleen maar aardig, altruïsme dat de mens in staat stelt zich van het juk van afhankelijkheid te ontdoen en met zelfvertrouwen op eigen benen te staan. Hieruit zal blijken hoe alle drie de krachten van de geest in verbondenheid dienen te werken, wil geest-leven zegevieren.
Om het Heilige Land van De Geheime Leer te verkennen dienen we onszelf uit te rusten met de wapenen van altruïsme, intuïtie en waarneming van universele principes. Degene in wie deze drie niet bestaan, zal waarschijnlijk niet tot dit avontuur worden aangetrokken, maar mocht hij het boek toch oppakken, dan zal hij, ook al heeft het zijn denken bekoord en verleid, er niet door worden gestimuleerd en bezield. Zij die deze vermogens in zekere mate bezitten en ernaar verlangen ze uit te oefenen; of zij die vurig wensen ze te ontplooien zijn welkom om aan deze ontdekkingstocht deel te nemen; en aan diegenen kan een rijke beloning worden beloofd.
In ons eerste artikel maakten we opmerkingen over de studiemethode zoals die door HPB in haar “Misvattingen over de Geheime Leer” wordt aangeraden. In de daaropvolgende studies zijn we gekomen tot de vereiste basis. Indien we beslissen om de kennis van de universele principes te verwerven, wat de enig zekere weg is om ons denken te bevrijden van de valstrikken van kamische bijzonderheden, zijn we vastbesloten om op het geschikte moment het gebied van de intuïtie te betreden en dan zal onze scheppende wil als vanzelf altruïstisch te werk gaan.
Maar we moeten niet wachten op mededogen om aan altruïsme uitdrukking te geven en alleen mijmeren over de kosmische uitersten, vastberaden het ene in het vele te zien. Terwijl we zo in beslag worden genomen, dienen we tijd en aandacht te schenken aan De Stem van de Stilte en gebruik te maken van De Sleutel tot de Theosofie teneinde de ontwakende intuïtie en het ontwakend altruïsme te ondersteunen.
Zo toegerust zijn we klaar om het boek aan te pakken en in ons programma is natuurlijk het allereerste waarmee we worstelen de aanpak van de drie grondstellingen die de GEHEIME LEER heeft vastgesteld en die in De Geheime Leer worden behandeld. Het zijn axioma's en ze hoeven niet als hypothesen te worden opgevat. Het zijn vanzelfsprekende waarheden – waarheden die voor het Zelf duidelijk zijn.
Het Universele Zelf weet, verwezenlijkt, ja is zelfs deze waarheden, door middel van zijn bewuste waarneming.
Wij menselijke wezens zien ze maar gedeeltelijk en onze groei is slechts een groei in de verwezenlijking van deze drie waarheden. Laat het duidelijk zijn dat met betrekking hiertoe er geen volgorde van belangrijkheid, van opeenvolging of zelfs begrip bestaat. Precies in evenredigheid met het begrip omtrent de ene, begrijpen we de andere twee. Deze grondstellingen vormen de oorspronkelijke, archetypische, ideale driehoek met drie gelijke zijden –onsterfelijke Geest, onvernietigbare stof en altijddurende energie–; met drie gelijke hoeken van verbeeldingskracht, vorm en beweging.
Ze mogen ook bezien worden als de cirkel, de bol, en het plenum die uit het punt voortkomen en uit punten zijn opgebouwd. Als ruimte en als plaats, groot of klein; als duur en als tijd, lang of kort; overal is het Ene ongemanifesteerde en zijn drievoudige manifestatie; al die tijd wordt de Ene ongedeelde drie-enige natuur eindeloze drie-eenheden. Daarom zegt Devi Bhagavat: “Zandkorrels zijn telbaar, maar universums zijn niet te tellen” en in een van de minder bekende Upanishaden wordt gezegd:
Overal rondom dit Brahmanda (Ei van Brahmâ, d.i. een zonnestelsel) schitteren oneindig miljoenen Brahmanda´s; elk heeft zijn eigen schaal (of omhulsel, elk een zelf met zijn veld) met vier aanzichten, vijf aanzichten, achtereenvolgens opklimmend tot delen met een duizendtal aanzichten van Narayana, waarin Rajoguna overheerst; elk de ontvouwer van een wereldsysteem; elk met zijn heersende godheid. Aspecten van Narayana, Vishnu en Maheshvara genaamd, waarin de guna’s sattva en tamas overheersen, zijn er ook.
Zij voeren de taken uit van behoud en vernietiging, van ondersteuning en regeneratie. Deze Brahmanda´s zwemmen als scholen vis in de oceaan van bestaan. Deze Brahmanda´s blazen zich op en spatten als zeepbellen uiteen op het oppervlak van het diepe dat altijd is.
Eerder werd al gezegd dat die stellingen axioma's zijn; maar ze zijn niet voor iedereen vanzelfsprekend, net zo min als het axioma dat een lijn een lengte zonder breedte is vanzelfsprekend is voor alle beginners van de studie van Euclides. Zoals in iedere andere wetenschap of filosofie dient de student van de Theosofie zich deze drie grondstellingen eigen te maken en als zijn capaciteiten ontoereikend zijn om hun axiomatische aard te onthullen, moet hij een begin maken door ze als waar aan te nemen. Het betekent niet dat degene die ze aanneemt nooit zelf de axiomatische aard van deze stellingen zal vinden, net zomin als de jongen, die aanneemt dat het punt plaats inneemt maar geen volume heeft, blind blijft voor de stelling.
Laten we even een vluchtige blik werpen op deze stellingen die worden behandeld op de pagina’s 14 tot 18 van deel I zodat we ze in verband kunnen brengen met wat hierboven werd gezegd.
“De onpersoonlijke realiteit die de kosmos doordringt”4 is de universele ouder van alle afzonderlijke persoonlijkheden. Elk van ons is in Het geworteld. Hier is een stelling waarover nagedacht kan worden totdat het denkvermogen bevrucht en het denken zwanger wordt van de werkelijkheid die in haarzelf is vervat.
Vergeetachtigheid van en herinnering aan deze realiteit wisselen zich in ons af, doet in ons “de eeuwigheid van de pelgrim” ontstaan die “is als een oogwenk van het zelfbestaan”5 en dat oog is niet van een wezen, noch is het een ding, maar is op zichzelf een conditie, toestand, of gebied die de onpersoonlijke realiteit is.
Zo ontstaat ons waken en slapen, onze dag en nacht, ons leven en onze dood, onze involutie en evolutie, het “regelmatig getij van eb en vloed”6. Het betreft hier de tweede grondstelling waarover behoort te worden gecontempleerd en die dient te worden gezien door het oog van het hart hetgeen intuïtie is, - het mysterie van het verslappen en samentrekken van het geestelijke hart, dat bij het uitzetten herinnert en bij het samentrekken de waarheid der waarheden vergeet- zijn eigen onpersoonlijke altijd-bestaande toestand.
Deze vergeetachtigheid wordt achtergelaten, het kleed van de herinnering wordt aangetrokken wanneer dat hart door “zelfuitgedachte en zelfopgelegde pogingen”7 altruïstisch handelt voor het geheel waarvan het slechts een deel is. Altruïsme is het resultaat van onfeilbare herinnering aan de waarheid van “de fundamentele gelijkheid van alle Zielen met de Universele Al-Ziel”8. Hier kan de derde grondstelling worden gekend als gevolg en door middel van handeling - “door persoonlijke inspanning en verdienste”9, door middel van liefdewerk en door geestdodend werk goddelijk te maken.
Teneinde de onderlinge relatie en afhankelijkheid tussen mens en natuur waar te nemen; teneinde de inherente overeenkomst tussen universele principes en afzonderlijke eenheden in onderling verband te brengen; teneinde onze denkvermogens te kennen als het speelveld van de energieën van de geest en van de schaduwen die er door de bewegingen van de stof op worden geworpen; teneinde de leer van universele broederschap te beoefenen – dit zijn alle, via verschillend taalgebruik, de beschrijvingen van een en hetzelfde proces van metafysica of van ethica.
Dezelfde identieke waarheid wordt in de twee volgende aanhalingen uitgedrukt – de eerste is metafysisch, de tweede een ethische weergave:
Wie een occultist wil zijn, moet zichzelf of iets anders niet gescheiden zien van de rest van de schepping of van het niet-geschapene. Want op hetzelfde ogenblik dat men zich afscheidt van zelfs een 'vat des toorns', is men niet meer in staat zich te voegen bij een 'uitverkoren vat'.
Hij moet zichzelf zien als iets dat oneindig klein is, zelfs niet als een individueel atoom, maar als deel van de wereld-atomen als geheel, of hij wordt een illusie, een niemand, en verdwijnt als een ademtocht die geen spoor nalaat.
Als illusies zijn wij aparte, van elkaar losstaande lichamen, gehuld in maskers die ons door Maya zijn verstrekt. Kunnen we dan van één enkel atoom in ons lichaam zeggen, dat het beslist ons eigendom is?
Alles, van geest tot het kleinste deeltje, maakt deel uit van het geheel, en is hoogstens een schakel. Verbreek één schakel en alles valt uiteen; maar dit is onmogelijk.10
Hij, die altruïsme niet in praktijk brengt,
hij die niet bereid is zijn laatste hapje met een zwakker of armer iemand dan hemzelf te delen; hij die nalaat zijn mensenbroeder te helpen, van eender welk ras, land of geloofsovertuiging, wanneer en waar hij ook wordt geconfronteerd met lijden, en die zich doof houdt voor de schreeuw van menselijke ellende;
hij die wanneer hij hoort dat een onschuldig persoon wordt belasterd, of het nu een broeder Theosoof is of niet, en zijn verdediging niet op zich neemt zoals hij die voor zichzelf zou ondernemen, is geen theosoof.11
Het advies en voorschrift die zo vaak worden gegeven, dat behulpzaamheid een kwestie van gewoonte dient te zijn bij alle studenten van de wijsheid en alle aspiranten voor spiritualiteit, is geworteld in dit feit van eenheid die in de gehele natuur bestaat. Het actieve aspect van Geest manifesteert zich als de kracht van eenmaking die inherent aanwezig is in chemische elementen of in menselijke harten.
”De rivier mengt zich met de oceaan”, “de bergen kussen de hoge hemel”, “het zonlicht omsluit de aarde en de manestralen kussen de zee”, en
Niets in de wereld staat op zich;
Alle dingen, door middel van een goddelijke wet,
Vermengen zich met het wezen van elkaar.12
Deze broederschap in de natuur wordt, hoewel slechts vaag, door dichters en mystici gevoeld, zoals bijvoorbeeld door Shelley:
Aarde, oceaan, lucht, geliefde broederschap!
Indien onze grote moeder mijn ziel heeft doordrongen
Zonder iets van natuurlijke getrouwheid om jullie liefde te voelen,
En die gunst te vergoeden met de mijne;
Als ik nooit een paradijsvogel, insect of zachtaardig dier,
Bewust heb verwond, maar immer heb liefgehad
En als mijn verwanten heb gekoesterd; vergeef dan
Deze grootspraak, geliefde broeders, en onttrek nu
Geen deel van jullie vertrouwde gunst!
Terwijl de dichter dit op mystieke wijze aanvoelt, neemt de wijsgeer van de occulte wijsheid het feit waar, en wordt de student van De Geheime Leer gedwongen dit te bestuderen.
De drie grondstellingen die kunnen worden gekend via altruïsme, intuïtie en het waarnemen van de universele principes worden in de Gita als volgt voorgesteld:
Ik zal u nu ontvouwen, wat of het doel van deze wijsheid is, waarvan het bezit de mens onsterfelijkheid verschaft; het doel is dat, wat geen begin heeft, niet meer of minder dan het Párabráhman en waarvan niet gezegd kan worden, dat het óf Zijn, dan wel Niet-Zijn is.
Zijn handen en zijn voeten strekt het uit naar alle zijden, met ogen, hoofden, monden, oren gekeerd in elke richting; het is alom aanwezig in de wereld, het uitgestrekte geheel omvattend.
Zelf geen organen hebbend, wordt het weerkaatst door alle zinnen en vermogens, aan niets gehecht, schraagt het toch alles; en zonder eigenschappen, neemt het toch deze alle waar.
't Is in, zowel als buiten alle schepselen, bezield als onbezield, 't is onwaarneembaar als het gevolg van zijn ijlheid en schoon nabij is het toch ver.13
Zoals één enkele zon gans het heelal verlicht, juist zo verlicht de Ene Geest elk lichaam, zoon van Bharata.14
Het volgende komt uit de Upanishaden:
Het schijnt en bijgevolg doet het alle dingen schijnen; door toedoen van dat licht schijnt al dit naar buiten.15
Het licht dat achter alles staat, dat achter deze hoge hemel schijnt, dat schijnt achter alle dingen in de hoogste wereld, achter dewelke geen andere werelden zijn – datzelfde licht bevindt zich in de mens.16
Aanschouw de waarheid – zoals vanuit een vlammend vuur duizend vonken opstijgen, zo worden vanuit het onvergankelijke een veelvoud aan wezens wakker en, o vriend, daarin keren ze terug om te slapen.17
Het licht in de mens is afkomstig van de vonk van het eeuwige vuur dat altijd gloeit en waaraan de oude Iraniërs en hun moderne nazaten, de Parsis, hulde brengen en respectvol aldus aanroepen:
Moge gij helder branden in dit huis! Moge gij daarin altijd schitteren! Moge gij gedijen en toenemen in dit huis, zelfs tot aan de verre dag wanneer herstel van macht plaatsvindt in de wereld, tot de tijd van de goede en krachtige vernieuwing van de wereld.18
Talrijke verwijzingen kunnen worden gemaakt maar laten we de bron van dit alles geven “in de mysterieuze taal van de oude stanza”3 waarin de drie grondstellingen worden onderwezen in termen van de universele principes en bijzonderheden; om te worden overdacht totdat we ze door intuïtie waarnemen, en door altruïsme de illusie doorbreken van “Uw ziel en mijn ziel”.
Hef uw hoofd op, o Lanoo; ziet u één of talloze lichten boven u, die branden aan de donkere middernachtshemel?
Ik neem één Vlam waar, o Gurudeva, ik zie daarin talloze niet-afgescheiden vonken schijnen.
U hebt goed gesproken.
En zie nu om u heen en in uzelf. Hebt u het gevoel dat het licht, dat in u brandt, in enig opzicht verschilt van het licht dat schijnt in uw medemensen?
Het is op geen enkele manier verschillend, hoewel karma de gevangene geketend houdt en hoewel zijn uiterlijke kleed de onwetende misleidt en laat zeggen 'Uw Ziel en Mijn Ziel'.4
B.P.Wadia
1H.P. Blavatsky, De Geheime Leer, deel II, Eng. p. 163.
2H.P. Blavatsky, De Sleutel tot de Theosofie, p. 19.
3Idem.
4De Geheime Leer, deel I, eng. pp. 14-15.
5Idem, Eng. pp. 16-17.
6Idem, Eng. p. 17.
7Idem.
8Idem.
9Idem.
10H.P. Blavatsky, Een toelichting op de Geheime Leer, TUPA , p. 119.
11H.P. Blavatsky, Lucifer, jaargang I, p. 169.
12P.B. Shelley, Love's Philosophy.
13W.Q. Judge, De Bhagavad-Gita, hoofdstuk XIII, p. 111-112.
14Idem, p. 115.
15 Kathanopanishad, V.15.
16 Chhandogya Upanishad, III, 13.7.
17 Mundaka Upanishad, II. i. 1.
18 Atash-Nyaish.
19De Geheime Leer, deel I, Eng. p. 120.
20Idem.