Thomas A Kempis
'Het is misschien vreselijk te sterven, maar lang te leven zou gevaarlijker kunnen zijn. Gezegend is hij die het uur van zijn dood steeds in gedachten houdt en die zich dagelijks op de dood voorbereidt.
Gelukkig en wijs is hij, die probeert zich in zijn leven zo te gedragen als hij bij zijn dood graag beoordeeld zou worden ... De dood is voor allen het einde en het leven van de mens verdwijnt plots als een schaduw die voorbijtrekt. Wie zal zich u herinneren na uw dood? Wie zal voor u bidden? Handel nu, lieve ziel; doe alles wat ge kunt, want ge zult het uur van uw dood niet kennen, en evenmin uw toestand daarna. Verzamel de rijkdommen van het eeuwigdurende leven terwijl ge er nog de tijd voor hebt.'
De Imitatione Christi
Thomas a Kempis
Europa heeft in de verschrikkelijke veertiende eeuw talloze drama's beleefd en een van de belangrijkste daarvan was de opmars van de Osmaanse Turken in Zuidoost-Europa. Reeds in 1353 hadden zij Gallipoli, de sleutel tot de Dardanellen, bezet.
Daarna liepen zij Thracië en Servië onder de voet en tegen het einde van de eeuw waren de Bulgaarse tsaar en de Byzantijnse keizer Turkse vazallen. Sultan Bajezid zou spoedig Hongarije zijn binnengevallen indien hij zich niet tegen een geduchte vijand had moeten keren, namelijk de Mongoolse veroveraar Timoer Lenk, die reeds Indië, Perzië, Syrië en Armenië in zijn bezit had.
Een legermacht van ridders uit Italië, Duitsland, Engeland en Frankrijk had deelgenomen aan een kruistocht om de Turken te verdrijven, maar de Turkse sultan had hun met zijn superieure strategie en tactiek in 1396 voor Nicopolis aan de Donau een verpletterende nederlaag toegebracht. Het verzet tegen de Turken werd niet metterdaad gesteund door de pausen: het pausdom was verlamd door het in 1378 begonnen grote westerse schisma. Het is voor ons wel frappant dat het begin van deze kerkscheuring samenvalt met de geboorte van Christian Rozenkreutz in Duitsland. [zie Gele Reeks boek V, nr. 3]
De breuk in de westerse christenheid was reeds geruime tijd aan de gang. De pausen zetelden al meer dan zeventig jaar niet meer in Rome, maar in Avignon, waar zij zich veiliger voelden. Natuurlijk leek het pausdom van Avignon minder universeel dan toen het nog in Rome zetelde. Pausen en kardinalen sympathiseerden openlijk met Frankrijk, daar zij op Franse bescherming konden rekenen, maar in Engeland en Duitsland wekte dit argwaan, en in Rome was de toestand nog veel erger. Daar heerste verbittering over het verlies aan prestige en inkomsten, veroorzaakt door het vertrek van de pausen. Bovendien probeerden deze zich toch nog voortdurend in de Italiaanse politiek te mengen.
Juist omdat het onbehagen in Italië zulke gevaarlijke afmetingen had aangenomen, besloot paus Gregorius XI in 1377 naar Rome terug te keren, zeer tot ongenoegen van de Franse kardinalen en de Franse regering. De dood overviel Gregorius echter in 1378 in Rome, net toen hij naar Avignon wilde terugkeren, en de verkiezing van de nieuw paus moest dus wel in Rome plaatsvinden. Het Romeinse gepeupel zette de kardinalen onder zware druk: er moest een Romein worden verkozen, of tenminste een Italiaan. De verkiezing verliep volgens de regels, maar de nieuwe paus, Urbanus VI, ontpopte zich vrijwel onmiddellijk als een bijzonder grillig en wreed man, die nooit aarzelde geweld te gebruiken.
Vele kardinalen kregen nu spijt van hun keuze. Zij verdwenen heimelijk uit Rome en belegden een nieuwe vergadering in Fondi. Daar verklaarden dertien van hen de verkiezing ongeldig en zij besloten een nieuwe paus aan te wijzen. Hun keuze viel op Robert van Genève, die zijn ambt aanvaardde als Clemens VII. Beide partijen brachten legers in het veld, maar toen Clemens inzag dat hij zijn rivaal niet kon verdrijven, trok hij terug naar Avignon. De Europese staten bepaalden hun keuze meer door politieke dan principiële overwegingen.
Engeland, het Keizerrijk, Scandinavië, Polen, Bohemen en Hongarije, Portugal, Gascogne en Vlaanderen kozen voor Urbanus. Frankrijk begroette Clemens VII met vreugde en overtuigde ook Schotland, Navarra, Castilië en Aragon. Italië was verdeeld. De wederzijdse haat was groot en het schisma werd voortgezet tot in 1418.
Het spreekt vanzelf dat de kerkscheuring voor geestelijken en leken in geheel Europa een pijnlijke en verontrustende ervaring was. De concurrerende pausen sloegen elkaar in de ban, veroordeelden elkaars ziel tot eeuwige verdoemenis en beschuldigden elkaar van de ergste misdaden en ondeugden, die zij zelf maar al te goed kenden. Het cynisme regeerde en overwon in beide kampen. De leer van de priesterlijke machten werd helemaal losgekoppeld van morele consideraties of zelfs van respect voor de eenvoudigste uiterlijke regels. Vele gewone mensen walgden zo sterk van die toestanden dat zij de religie vaarwel zeiden of zich aansloten bij puristische of reformatorische bewegingen. De christelijke wereld werd spiritueel, moreel en sociaal gedecimeerd.
Er waren gelukkig evenwel ook nog de afgelegen en rustige oorden waar het eenvoudige leven van individuele zuiverheid en de regels van altruïstische liefde en bereidwillige liefdadigheid werden voortgezet zonder dat de mensen zich door de schokkende gebeurtenissen in Europa lieten storen. Enkele hervormers zoals Wyclif en Hus lieten openbaar protest horen en kondigden zo de latere hervorming aan. De meeste oprechte christenen volgden het licht van hun eigen ingeving zo goed en zo kwaad als het ging, niettegenstaande de onderlinge beschuldigingen van twee of soms zelfs drie gelijktijdige pausen. Jan van Ruusbroec [Zie Gele Reeks, boek V, nummer1]vertegenwoordigde het leven van sereniteit, dat zelfs in de meest negatieve omstandigheden tot groei en bloei komt en dat op den duur meer invloed uitoefende dan de spectaculaire en lawaaierige aantijgingen van de prelaten.
Geert Grote (1), die het ontwaken van zijn zielsbewustzijn had beleefd juist toen hij in Rome getuige was van het grote schisma, keerde terug naar zijn geboorteplaats Deventer, verzaakte er aan zijn ambten en besloot het spirituele leven te leiden als diaken (2) van zijn gemeenschap. Gesterkt door de goede raad van Jan van Ruusbroec werd hij reizend prediker, en toen Rome zijn vergunning van prediker introk, stichtte hij de broeders van het gemene leven en de aanvullende gemeenschap der zusters van het gemene leven.
Onder de invloed van zijn eerste discipel, Florentius Radewijns, en met de algehele goedkeuring van Jan van Ruusbroec, stichtte Grote te Deventer en Zwolle kloostergemeenschappen in de orde van Sint- Augustinus. Zij werden welvarend en weldra vond Grote het wenselijk een centraal klooster op te richten dat de kleinere gemeenschappen in hun uitbreiding zou kunnen steunen en leiden.
Daar hij zijn eigen groot fortuin al had weggegeven, bleven er voor zulke grote onderneming geen fondsen meer over. Niettemin koos hij een plaats uit, een 'braakliggend en onbebouwd veld' tussen Deventer en Zwolle, bekend als Windesem of Windesheim. Plots werd het nodige geld verschaft door een vriend die de pest had gekregen, en Grote spoedde zich naar zijn zijde om hem te troosten. Hij werd echter zelf in het huis van zijn vriend besmet en stierf er, in 1384, zonder zijn droom te kunnen verwezenlijken.
Later zouden zijn volgelingen dit echter wel doen, en het klooster leidde op zijn beurt tot de oprichting van andere, zoals dat van de Agnietenberg bij Zwolle, dat de verblijfplaats zou worden van de meest gelezen mysticus van de vijftiende eeuw, Thomas a Kempis.
Thomas Hemerken werd geboren te Kempen, ongeveer zestig kilometer ten Noorden van Keulen, in 1379 of in 1380. Zijn ouders waren bescheiden burgers, behoorlijk opgevoed en bekend om hun vroomheid. Waarschijnlijk had Frau Hemerken een taak als onderwijzeres in een kleine school en zij besteedde veel aandacht aan de opvoeding van haar twee zonen. Johan, zestien jaar ouder dan Thomas, was naar Deventer gezonden vóór de geboorte van zijn broer en hij werd er een van de eerste leden van Grotes kloostergemeenschap.
Toen Windesheim werd gesticht, na de dood van Grote, werd Johan a Kempis, nu genaamd naar zijn geboortedorp, een van de eerste zes reguliere kanunniken. In 1392, toen Thomas dertien was, ging hij naar Deventer om zijn broer op te zoeken, maar hij wist niet eens dat deze nu in het nieuwe klooster woonde.
Johan kwam hem in Deventer ophalen en bracht hem naar Florentius. Dit was waarschijnlijk de eerste ontmoeting van de twee broers die later zo innig spiritueel met elkaar zouden worden verbonden.
Het merkwaardige opvoedkundig programma van de middeleeuwen maakte dat jongens van uitzonderlijke intellectuele begaafdheid en morele kwaliteit gratis onderricht kregen. Florentius en Boheme, de rector van Deventer, haalden Thomas binnen en zorgden voor hem. Boheme, een eminente geleerde van de universiteit, plaatste Thomas in de voorbereidende cursussen en nam hem ook op in het parochiaal knapenkoor. Zo kreeg Thomas naast de klassieke opvoeding ook de elementen van muziek en ritueel mee. Florentius doordrong Thomas met Grotes geavanceerde en humane opvattingen over de opvoeding. Zeven jaar lang bleef Thomas ondergedompeld in de uitzonderlijke sfeer van Deventer. Zijn relatie met het huis van de broeders van het gemene leven werd steeds intenser en op den duur trad hij er definitief toe voor hij zijn studies had voltooid.
In 1400 werd Thomas naar de kloostergemeenschap op de Agnietenberg gezonden, waar zijn broer Johan nu woonde. Florentius Radewijns was terecht trots op zijn vlijtige leerling en had het gevoel dat hij in zijn levenswerk het hoogtepunt had bereikt. Hij stierf enkele maanden na het vertrek van Thomas.
Wenend om het verlies van zo'n 'schitterende ster' liet Thomas zich opnemen in het klooster waar hij zeventig jaren van zijn leven zou doorbrengen. Hij leefde er ver van de omwentelingen die Europa in hun greep hielden, hoefde zich niets aan te trekken van de oorlog tussen Rome en Avignon en was er zich zelfs niet bewust van dat hij verbleef in het bijna onzichtbare hart van een contemplatieve spirituele beweging, die zijn eigen tijd en de volgende eeuwen diep zou beïnvloeden.
Het klooster deed geen pogingen om in het politieke gebeuren en in de debatten van de tijd een rol te spelen, en anderzijds schuwde het de wereld ook niet door alleen maar binnen de muren te werken. De broeders voorzagen in hun levensonderhoud door landbouw en boomgaarden en het nodige geld verdienden zij met het kopiëren en verluchten van manuscripten. De liefdadigheid bestond in de gezonde opvoeding van de jongeren en de zorgen verstrekt aan zieken en ouderlingen. Met die onzelfzuchtige en eenvoudige levenswijze probeerden de broeders de voetstappen van Christus te volgen.
Op 10 juni 1406 werd Thomas met het ambt van reguliere kanunnik bekleed. In 1408 verliet zijn broer de Agnietenberg om in Bommel een nieuwe gemeenschap te stichten en tegen 1412 hadden de broeders grotendeels eigenhandig de kerk van Sint-Agnes voltooid. In 1414 werd Thomas tot priester gewijd.
Het moet rond deze tijd zijn geweest dat Thomas het werk schreef dat zijn naam eeuwenlang befaamder zou maken dan die van de pausen, prinsen en politici die zo wanhopig naar de beroemdheid hunkerden die hijzelf graag vermeed.
'De Imitatione Christi' ('De navolging van Christus’) beschreef de levenswijze die hij de moeite waard had gevonden. Hij maakte kopieën voor de verspreide gemeenschappen en ondernam in 1425 een reusachtige taak: in vijftien jaar kopieerde hij de hele Latijnse Bijbel. In hetzelfde jaar werd hij subprior en vier jaar later was hij getuige van de enige dramatische gebeurtenis die zijn levensloop zou storen, namelijk toen de inwoners van Zwolle en Deventer weigerden Sweder van Culenborgh als bisschop van Utrecht te aanvaarden.
Om de steden te straffen plaatste de kerk ze onder interdict: zij moesten voortaan van geestelijke bijstand verstoken blijven. Daar de kanunniken het verbod volgden dreef de woedende bevolking hen uit het klooster. Met bezwaard gemoed vertrokken zij per boot naar Friesland, waar zij bijna drie jaar lang in het Huis van Lunenkerk verbleven. Kort voordat zij naar de Agnietenberg konden terugkeren werd Thomas verzocht zijn broer Johan te komen bijstaan, die ziek in het huis van Bethanië te Arnhem lag. Na een ziekte van veertien maanden overleed Johan en werd hij door zijn broer begraven. Daarna keerde Thomas terug naar de Agnietenberg en werkte er rustig verder tot hij opnieuw, in 1447, tot subprior werd verkozen.
Drie jaar later werd Keulen geteisterd door de pest. De broeders kwamen moedig uit hun afzondering om in de stad alle zorgen en troost te verstrekken waartoe zij in staat waren.
Thomas stond bekend als een heilige, maar hij vond deze reputatie vervelend, want hij wilde juist niet als heilig worden beschouwd. Naarmate hij ouder werd zag hij de ene na de andere van zijn vrienden sterven en meer en meer begaf hij zich op het pad van de mystieke contemplatie. Hij voerde nog steeds de kroniek van het huis, maar onthield zich van zwaar werk en soms gebeurde het zelfs dat hij dagenlang geen woord sprak.
Op 26 juli 1471, in zijn eenennegentigste jaar, kort na de dienst op het eind van de dag, stierf Thomas a Kempis even vredig als hij zijn leven had geleid. Zonder het te weten was hij een voorbeeld geweest van de geest die de basis van de Hervorming was.
Thomas a Kempis liet in het geheel achtendertig geschriften na. De Encyclopedie Winkler Prins meldt dat zij in de uitgave van J. Pohl (Freiburg im Breisgau, 1902-1921) 7 delen beslaan en onderscheidt er twee rubrieken in, de historisch-stichtelijke en de ascetische.
Onder de eerste rubriek vallen de 'Kroniek van de Agnietenberg' en de biografieën van Geert Grote, Florens Radewijns en Lidwina van Schiedam. Uit de tweede rubriek zijn vooral bekend 'Soliloquium Animae' ('De alleenspraak der ziel'), de 'Orationes et Meditationes de Vita Christi' en vooral de 'Navolging van Christus', zowel door katholieken als protestanten hoog gewaardeerd. Dit laatstgenoemde werk werd in meer dan drieduizend Latijnse uitgaven en vertalingen verspreid.
De 'Navolging' is zijn getuigenis en bewijs van het feit dat het spirituele leven zijn eigen waarde demonstreert: het bekrachtigt zijn eigen geldigheid. In Thomas was het hoofd verenigd met het hart en dit resulteerde in een werk waarin het spontane van het directe beleven wordt uitgedrukt in de taal en de stijl van de klassieke christelijke geleerde. In de Latijnse versie, die hij eigenhandig kopieerde, gebruikt Thomas een bijzondere vorm van punctuatie om het ritme en de cadans aan te duiden die door het werk heen diende te worden gevolgd.
Hij wendde zelfs een ongewoon teken uit de muzikale notatie aan, de ’clivis' of 'flexa'.
De 'Navolging' is een 'musica ecclesiastica', de muziek van het innerlijke leven die slechts door het oor van de mysticus wordt gehoord en die de 'cantor' of goddelijke muziek weerspiegelt. Zij is in harmonie met het leven van Jezus zoals het wordt verhaald in het evangelie, de 'musica ecclesiastica' die door de apostelen ontstond.
Thomas verkoos deze methode omdat de hele verhandeling een volgehouden aansporing en gedetailleerde verklaring is van het christelijke leven, dat erin bestaat het pad van Christus te volgen. Waar Jan van Ruusbroec de sublieme vereniging met het Goddelijke beklemtoonde, voorbij de categorieën van de lineaire tijd en de empirische ruimte, verhelderde Thomas a Kempis het spirituele leven 'in' de tijd, het beweeglijke beeld van de eeuwigheid.
De 'navolging van Christus' bevat vier boeken, zowat in analogie met de symfonieën in vier bewegingen van de latere eeuwen. Het werk begint met een oproep tot het vrome leven, verklaart dan het pad naar de verlichting en laat dit volgen door de aansporing uitsluitend het Goddelijke te kiezen, waarbij het raad geeft in de netelige kwestie hoe de zoeker zijn evenwicht kan bewaren; het werk eindigt met een mystieke maar toch existentiële interpretatie van het sacrament der heilige communie.
Thomas a Kempis opent zijn verhandeling met de roerende verklaring van Jezus in het evangelie van Johannes: 'Hij die Mij volgt zal niet in duisternis vertoeven'. Daarna formuleert hij de essentie van zijn boodschap:
'Van welk nut is een geleerde uiteenzetting over de Drievuldigheid, als het u aan nederigheid ontbreekt en ge daardoor de Drievuldigheid ontstemt?
Hoogstaande woorden maken de mens niet rechtvaardig of heilig, maar een goed leven maakt hem geliefd bij God.
Ik zou veel liever diep berouw kunnen voelen dan het precies kunnen bepalen.
Als ge de hele Bijbel van buiten zou kennen , en al de leringen van de filosofen, hoe zou dit u kunnen helpen zonder de genade en de liefde tot God? '
IJdelheid der ijdelheden, en alles is ijdelheid', behalve God lief te hebben en alleen Hem te dienen ...
Streef ernaar uw hart los te maken van de liefde voor zichtbare dingen en richt uw hunkering op het onzichtbare.'
Nederigheid is onontbeerlijk, zelfs vóór de eerste stap in de richting van het geestelijke avontuur wordt gezet. Verhangen te zijn aan sensatie en voorwerpen is een hindernis voor de groei, maar dat is de liefde voor de kennis om de kennis evenzeer. 'Als gij graag iets zou weten of leren tot eigen voordeel, neem er dan genoegen mee onbekend en niet geapprecieerd te blijven.' De waarheid komt niet in tekens en woorden, maar zoals zij is in zichzelf. Alleen het eeuwige woord spreekt de waarheid, en dat is de stem van het Goddelijke, dat levende waarheid is.
Net zoals men moet handelen met voorzichtigheid, zal men lezen en studeren om het betekenisvolle te ontdekken. De beheersing van de begeerten voorkomt rusteloosheid en verschaft de innerlijke vrede zo nodig voor geestelijke vooruitgang, maar dit is alleen zo indien fantasie, verwaandheid en praatziek zijn aan banden worden gelegd en tegenspoed wordt aangewend om het eigen hart te onderzoeken. 'Wij moeten met alle mensen in naastenliefde leven, maar familiariteit met hen moeten we vermijden.'
Thomas waarschuwde ook tegen geroddel:
'Een wijze man [Seneca] zegde ooit: 'Zo vaak als ik onder mensen gekomen ben, kwam ik er verminderd van thuis.' ...
Het is gemakkelijker helemaal te zwijgen dan meer te praten dan we moeten. Het is gemakkelijker rustig thuis te blijven dan onszelf onder het publiek te beheersen. Daarom moet hij die een innerlijk en geestelijk leven leiden wil, zich zoals Jezus uit de massa terugtrekken.'
Het besluit in zichzelf te leven brengt altijd verwarring, beroering en afleidingen mee, en gewoonten worden obstakels, maar nieuwe gewoonten kunnen worden aangekweekt om de oude te overkomen en meditatie over de dood zal ertoe bijdragen de kortstondige verlokkingen van de wereld in hun ware verhouding te zien.
In het tweede boek behandelt Thomas a Kempis al deze thema's op het niveau van het innerlijke leven. Wanneer men tot het geestelijk pad geroepen is, moet men uitgaan van de stelling, ‘'Het koninkrijk Gods is in u'.’ Niettemin moet men, om de Christos vreugdevol te ontvangen, in het hart een waardige verblijfplaats voor Hem scheppen. Het waarlijk zuivere hart is te vinden in de mens die dood is voor zijn (lager) zelf en onzelfzuchtig alle schepselen liefheeft.
Op het niveau van de praktijk -de ethische sfeer- kent men zichzelf niet en daarom wordt passie vaak verward met vlijt, terwijl kritiek op anderen de devotie geheel verduistert. De eerste vereisten van het spirituele leven zijn verzaking aan de begeerte naar comfort, liefde voor de Heer, zoeken naar de vriendschap van Jezus, en dankbaarheid.
'Jezus heeft er velen die hunkeren naar zijn koninkrijk des hemels, maar weinigen die Zijn kruis dragen.
Hij heeft er velen die comfort begeren, maar weinigen die wensen te lijden.
Hij vindt er velen die in Zijn feestmaal willen delen, maar weinigen die aan Zijn vasten meedoen ...
Er is geen andere weg naar het leven en de ware innerlijke vrede dan de weg van het kruis en van de dagelijkse zelfverloochening.'
Thomas a Kempis verwerpt extreme ascetische praktijken en zelfkastijding als vormen van geïnverteerde hoogmoed, waarin het lager zelf het brandpunt vormt dat moet worden gekruisigd. Zijn raadgevingen en bevelen richten zich naar het antwoord op de vraag, ‘Waarvoor besta ik?’ Het antwoord is het meest verhevene dat mogelijk is: 'Niet voor mezelf, maar voor het Eeuwige in mij. '
Het derde boek handelt over de 'Innerlijke vertroosting'. Hier pleit Thomas a Kempis voor het Goddelijke als het enige ware doeleinde van de mens. Heel natuurlijk begint het met de verklaring uitgesproken in de 'Psalmen':
'Ik zal horen wat de Heer God in mij zegt.' Die stem komt alleen in de stilte. Zij is geest en leven. Devotie brengt de gratie van het begrijpen, maar devotie is zelf al een soort gratie: in deze zin verheft het hogere altijd het lagere, indien het lagere dit onophoudelijk begeert.
En deze begeerte is geen hunkering om van de moeilijkheden van de wereld te worden verlost; zij is een positieve, stralende liefde voor het Goddelijke.
'De liefde is een machtig vermogen, een groot en volledig goed. Alleen de liefde verlicht elke last en strijkt de ruwe plaatsen glad. Zij verdraagt iedere ontbering alsof zij niets ware en maakt alle bitterheid zoet en aanvaardbaar.
De liefde van Jezus is edel en inspireert ons tot grote daden; zij zet ons er steeds toe aan de volmaaktheid te begeren. De liefde hunkert naar hoogstaande dingen en wordt door niets van het lagere tegengehouden. De liefde verlangt naar vrijheid, is vreemd aan iedere wereldse begeerte, opdat haar innerlijke visie niet verduisterd worde ... De liefde vliegt, loopt en springt van vreugde; zij is vrij en onbeteugeld ... De liefde geeft alles aan allen, want zij wortelt in het Ene, dat hoger is dan alle dingen en waaruit al het goede vloeit en voortkomt ... De liefde is waakzaam, en terwijl zij rust, slaapt zij nooit; zij kan vermoeid zijn, maar nooit uitgeput; gevangen, maar nooit gekluisterd; gewaarschuwd, maar nooit bevreesd; gelijk een levende vlam en een brandende toorts, stormt zij naar boven en overwint elke hindernis.'
Voor Thomas a Kempis is dit niet zozeer een beschrijving van de liefde, maar een aantal criteria om de graad van authentieke liefde in zichzelf te meten. 'De wijze minnaar hecht minder waarde aan de gift van de minnaar dan aan de liefde van de Schenker’.
Daar deze liefde zo intens is, moet de naar hoger strevende zelfs het hart door geduld leren beheersen. Op zijn beurt zal het geduld de weg naar de innerlijke vrede verlichten. In de dialoog tussen de discipel en Jezus, die een groot deel van de 'Navolging' inneemt, duidt Jezus vier paden naar vrede aan:
'Besluit de wil van anderen te doen in plaats van uw eigen wil.
Verkies altijd minder te bezitten dan meer.
Neem altijd de laagste plaats in en beschouw uzelf als minder dan anderen.
Bid en begeer altijd dat Gods wil volmaakt in u vervuld mag worden.'
Het gebed van de discipel richt zich op het licht dat boven hem is en toch in en door hem kan schijnen wanneer zijn hart zuiver is. Zonder dat licht is de discipel leeg en vormeloos. Het zuivere hart is de eerste voorwaarde voor een vrij verstand en noch het ene noch het andere kunnen bestaan waar liefde voor het zelf heerst. 'Gij moet alles aan Alles geven en niets van uzelf achterhouden'.
'Let op deze eenvoudige maar volmaakte raad: verzaak aan alles, en ge zult alles vinden. Verzaak aan begeerte, en ge zult vrede vinden. Denk hier goed over na, en wanneer ge het in de praktijk toegepast hebt, zult ge alle dingen begrijpen.'
Iemand die deze voorwaarde vervult zal ontdekken dat, terwijl er geen mechanische of automatisch werkende waarborg tegen bekoring bestaat, de totale overgave van het zelf het hart van iedere mogelijke wanorde en verontreiniging bevrijdt. Er is daarom geen reden om angstig te zijn met het oog op de wereld, onszelf of onze uiteindelijke geestelijke overwinning. Het is in deze zin dat men het Goddelijke en zijn talloze openbaringen in de gebeurtenissen van de wereld altijd moet vertrouwen.
Het leven kan nooit geheel volmaakt en zonder enige smet zijn; er zullen momenten zijn dat men voor de meest verheven taken de nodige kracht niet zal kunnen opbrengen. Dan zal het wijs zijn zich tot nederiger werken en goede daden te beperken, die verfrissing en nieuwe kracht zullen meebrengen. 'Waarom zijt ge zo ontmoedigd? Er is geen reden om zo terneergeslagen te zijn. Het is niet uw eerste vergissing en het is ook niets nieuws. Trouwens, als ge lang genoeg leeft, zal het ook uw laatste niet zijn.'
Er is nooit reden tot wanhoop.
Met zijn inzicht in het werkelijke doel van alle geheiligde ritualen, verklaarde Thomas a Kempis de waarde van de plechtige communie: door van het brood te eten dat het lichaam van Christus symboliseert, wordt de gelovige deelachtig in de magie van de transsubstantiatie. De ritus van de communie is geen louter uiterlijke handeling of allegorisch drama: het is de authentieke herhaling van het goddelijk visioen en de geestelijke zending van Jezus. Het nemen van het brood is een omgekeerde weerspiegeling op het fysieke vlak van de intrede van de discipel in het transcendentale lichaam van de Christos.
Voor hen die zijn gelouterd, gereinigd en voorbereid zijn, wordt de symbolische herhaling van het laatste avondmaal de ervaring van het vertrek uit het lijk van de wereld en van het samengaan met de scharen van lichtwezens die de onzichtbare kerk uitmaken, de levende vorm van het Goddelijke in ruimte en tijd. Zo wordt de innerlijke betekenis beleefd van de woorden 'Komt tot Mij, gij allen die belast en beladen zijt, en Ik zal u verfrissen.'
Thomas a Kempis schreef voor hen die dogma's en debatten, persoonlijke trots en wereldlijke voorzichtigheid, hebzucht en eerzucht schuwen, en die het leven willen leiden dat Jezus hun tot voorbeeld hield. Zijn boek is eenvoudig en schijnbaar onwijsgerig, want hij herhaalt voortdurend zijn fundamentele leringen in bewoordingen die altijd zowel even vriendelijk als onverzettelijk zijn.
Maar het is een symfonie van het praktische geestelijk leven, waarin dezelfde problemen en mogelijkheden telkens weer opduiken, zoals muzikale zinnen waarvan de herhaling samenhang aan het stuk verleent en tezelfdertijd de vreugde van verse combinaties brengt op nieuwe niveaus van ontvouwing en ontwikkeling. Zijn vurig gebed illustreert het karakter van deze edele en onzelfzuchtige broeder van het gemene leven:
'Laat in deze tempel van Uw glorie niets overblijven dat het gezicht van Uw goddelijke majesteit zou krenken ...
Bewaak en bewaar de ziel van Uw dienaar in de vele gevaren van dit vergankelijke bestaan.
Laat Uw gratie mij vergezellen en mij op het pad van vrede leiden naar het land van mijn geboorte, het land van 't eeuwig licht.'
Dit is de bewerking en vertaling van een artikel verschenen in ‘HERMES’ van oktober 1982, Jaargang VIII, n° 10, uitgegeven door de Concord Grove Press, Santa Barbara, California, U.S.A.
VOETNOTEN
(1) Geert Grote. Deze Nederlandse predikant en mysticus werd geboren te Deventer in 1340 en overleed aldaar op 20-8-1384. Hij had in Parijs theologie, rechten en medicijnen gestudeerd. Zijn innerlijke omkeer, rond 1370, wordt aan de invloed van de kartuizer Hendrik van Kalkar toegeschreven.
Hij onderging ook de invloed van Meister Eckhart [Gele Reeks, Boek IV, nummer 9] en van Jan van Ruusbroec. In zijn werk als boetepredikant richtte hij zich vooral tegen mistoestanden en louter uiterlijke godsdienstigheid. Zijn optreden werd verdacht gemaakt en vanwege zijn strenge opvattingen kreeg hij in 1379 het preekverbod opgelegd; zo zegt de Encyclopedie ‘Summa’.
In zijn huis verzamelde hij vrome vrouwen, die wel volgens zijn regels moesten leven maar geen geloften dienden af te leggen. Uit zijn spiritualiteit, die de ‘moderne devotie’ werd genoemd, ontstonden de ‘broeders (en zusters) des gemene levens.’ Thomas a Kempis heeft zijn leven beschreven.
(2) Een 'diaken' is in het protestantse christendom een kerkelijke ambtsdrager die belast is met de uitoefening van de dienst der barmhartigheid. In het Roomse stelsel is hij een geestelijke die de vier lagere en twee van de drie hogere wijdingen heeft ontvangen. In onze tekst gaat het over het einde van de veertiende eeuw, dus nog ruim vóór de hervorming, en we kunnen niet met zekerheid uitmaken wat hier precies met 'diaken' wordt bedoeld, maar uit de context schijnt toch de eerste betekenis meer toepasselijk.