Pico della Mirandola II
‘Het is nauwelijks mogelijk de diepe betekenis van Pico della Mirandola in de geschiedenis van de mensheid te overschatten. Hij was het die het eerst stoutmoedig een nieuwe plaats voor de Europese mens formuleerde, de mens als magus die tegelijkertijd de magie en de kabbala kon gebruiken om in te werken op de wereld, om zijn lot door wetenschap te beheersen. En in Pico kunnen we aan de bron de organische schakel tussen het verschijnen van de magus en de religie bestuderen.’
Frances A. Yates, in ‘Giordano Bruno and the Hermetic Tradition’, Routledge & Kegan Paul, Londen, 1964, p.116.
Aan Frances Yates, de bekende Engelse cultuurhistorica en specialiste van het hermetisme en de rozenkruiserij in de Renaissance, zijn we veel verschuldigd. We hebben er ons in deel 8 van dit boek over beklaagd dat onze theosofische bronnen wel en met een zekere gretigheid de controverse tussen Pico della Mirandola en de roomse kerk benadrukken, maar bitter weinig uit de 900 Thesen citeren.
De bibliotheekgoden zijn ons echter genadig geweest: naar aanleiding van een gesprek met jonge theosofen ontdekten we opnieuw bovenvermeld werk van Frances Yates, dat een hoofdstuk van 32 pagina's aan Pico wijdt en bovendien tientallen verspreide referenties bevat.
Uit dit materiaal kunnen we nu een flink aantal van de Thesen, de 'Conclusiones', citeren. Daar Frances Yates deze bijna steeds in het oorspronkelijke Latijn geeft, moeten we ons meestal tevredenstellen met een verkorte weergave. We konden ook nog de hand leggen op enkele andere werken die voor ons onderzoek belangrijk waren:
- Charles B. Schmitt, 'Cicero scepticus', in de reeks International archives of the history of ideas, Martinus Nijhoff, Den Haag, 1972. Teruggaand op Cicero's 'Academica' beschrijft de auteur de ‘kritische houding’, het academische scepticisme, sinds Socrates zo belangrijk in de platonische traditie van de oudheid.
Daaruit vloeiden twijfels voort over de antieke eenheid van filosofische kennis, maar de denkers van de Renaissance, hierin het voorbeeld van Ficino [zie Gele Reeks, Boek V, nr. 8]en Pico volgend, waren er heilig van overtuigd dat achter de pluraliteit van filosofische vormgeving een fundamentele eenheid schuilging, een overtuiging die we in de Theosofie van Mevrouw Blavatsky terugvinden.
- Charles B. Schmitt, ‘Gianfrancesco della Mirandola (1469-1533) and his critique of Aristotle’, eveneens in de reeks International archives of historical ideas, Martinus Nijhoff, Den Haag, 1967.
Dit boek over de geliefde neef van Pico brengt ook interessante gegevens over Pico zelf, o.a. over zijn bibliotheek, een van de rijkste van zijn tijd. De bibliotheek ging na de dood van Pico grotendeels door aankoop over in de handen van kardinaal Domenico Grimani.
Gianfrancesco schreef de biografie van zijn oom, de ‘Vita Ioannis Pici Mirandulae’ om ze bij zijn editie van Verzamelde werken te voegen, verschenen in 1496.
Hij consulteerde daarvoor ook belangrijke getuigen, zoals Battista Guarino, een van de eerste leraren van Pico.
Schmitt geeft een korte bibliografie over Pico. Daarin het werk van de beroemde Eugenio Garin, Florence, 1937 en Parma, 1963; E. Anagonine, Bari, 1937; Pearl Kibre, ‘The Library of Pico della Mirandola’, New York, 1936; E. Monnerjahn, ‘Giovanni Pico della Mirandola, Ein Beitrag zur philosophischen Theologie des Italienischen Humanismus’, Wiesbaden, 1960.
- Monseigneur Raymond Marcel, van het Centre national de la recherche scientifique, ‘Marsile Ficin’ (1433-1499), Société d'edition ‘Les belles lettres’, Parijs, 1938.
Dit prachtige werk bevat een twintigtal interessante referenties betreffende Pico en we kunnen niet aan de verleiding weerstaan tenminste enkele ervan in dit artikel op te nemen:
- Pico keerde in 1484 terug naar zijn vriend Ficino in Florence, die net zijn vertaling van de werken van Plato had uitgegeven.
Ficino schreef daarover het volgende: ‘Geboren precies in het jaar waarin ik begonnen was aan de vertaling van Plato, gearriveerd in Florence op de dag of zelfs het uur waarop ik Plato heb uitgegeven, begon Pico, nadat hij me had begroet, te spreken over Plato ... en zette mij ertoe aan ook Plotinus [zie Gele Reeks, boek I, nr 9] te vertalen.’ (p.473)
- We herinneren ons dat Pico in Arezzo een ‘galant avontuur’ beleefde: hij had op 10 mei 1486 in de zuivere romantische stijl de onvoorzichtige echtgenote van Giuliano Mariotto de Medici ontvoerd! We kennen het vervolg: Pico werd gevangengezet en wat later bevrijd op verzoek van Lorenzo il Magnifico, het hoofd van de familie.
Maar ook Ficino wilde zijn vriend verdedigen en schreef twee in mythologische termen vervatte apologieën: 'De raptu Margaritae nymphae ab heroe Pico' (Over de ontvoering van de nimf Margareta door de held Pico). De verdediging kwam o.a. hierop neer dat de 'nimf' ongelijk had zich met een 'aardse' edelman te verbinden. Zij had zich voor de geestelijke held moeten reserveren. Schijnbaar een grapje op het thema van het geestelijke, het psychische en het aardse. (p.478)
- Eigenaardig genoeg viel de dood van Pico, op 17 november 1494, samen met de intrede van de Franse koning, Karel VIII, in Florence. Men herinnerde zich dat Pico werd weggerukt door een brutale koorts, die zeer snel een einde aan zijn leven maakte, zo snel zelfs dat men een of meer van zijn dienaren ervan heeft verdacht hem te hebben vergiftigd, misschien om zich in de algemene verwarring van het moment meester te kunnen maken van zijn erfenis. (p.563)
De ORATIO
Het eerste belangrijke werk van Pico is de verzameling van 900 Thesen, de 'Conclusiones', waarover hij in het publiek wilde debatteren. De Thesen werden voorafgegaan door een ‘Oratio’, de ‘Rede over de waardigheid van de mens’, en gevolgd door een 'Apologia', een verdedigingsschrift waarin Pico probeert aan te tonen dat zijn tegenstanders in de pauselijke commissie van onderzoek hem niet of verkeerd hadden begrepen.
Het is vooral door de ‘Oratio’ dat Pico wereldberoemd en -geliefd is geworden, en we zullen ons dus nu eerst daarop concentreren. We steunen hierbij hoofdzakelijk op het artikel 'Pico della Mirandola and the greatness of man', in 'The Theosophical Movement', XXV, pp.250-255, September 1955.
Pico was bekend met de aanwezigheid van hogere principes in de mens door de kracht en de kwaliteit van zijn rijke inspiratie en had mystieke ervaringen beleefd. Zijn centraal idee was dat de vrijheid van de mens hem die waardigheid verleent die is ontzegd aan de lagere en hogere rijken, waarvan de wezens als het ware verplicht zijn de goddelijke wet te volgen.
'Waardigheid' betekende voor hem menselijke vrijheid. Hij geloofde niet dat de mens vanaf het begin en voor altijd zat vastgeklonken aan een door goddelijk decreet opgelegde levens-wandel. In plaats daarvan meende hij dat God van de mens eiste dat hij zijn vrijheid zelf zou formuleren en voltooien. Denk hierbij aan de passus in de derde grondstelling van de 'Geheime Leer', waar H.P.B. evolutie afhankelijk maakt van 's mensen zelfuitgedachte en zelfopgelegde pogingen.
In de 'Oratio' bedient Pico zich van de officiële, scholastieke theologische termen rond de persoonlijke God om dit centraal idee uit te spreken, maar in zijn concept van de vrijheid als onmisbare voorwaarde voor de menselijke ervaring staat hij volledig in de lijn van de eeuwige waarheid. De menselijke vrijheid was immers ook de fundamentele stelling van de Adepten geweest en het is mogelijk dat hij precies door zijn onvoorwaardelijke gehechtheid aan dit idee zijn denken openstelde voor Hun invloed en het op de theologische opvattingen kon toepassen.
Naar de 'vorm' vervalt Pico in theologische contradicties en misconcepties, maar naar de geest, of de esoterische interpretatie, die hem door de Adepten of door zijn egoïsche inspiratie werd toegeroepen, was zijn standpunt glashelder.
Wij kunnen stellen dat de Monade, het geestelijke in de mens, inderdaad een goddelijke gave, een voorrecht of een ‘genade’ is, niet iets dat we door eigen pogingen hebben ‘verdiend’: het is letterlijk een ‘gegeven’, dat voortvloeit uit de essentiële geestelijke aard van het Universele Leven. Het individuele bewustzijn en de persoonlijkheid 'verwerven' waardigheid door zich naar de Monade te richten en het geheel wordt duidelijk wanneer we het concept van de persoonlijke God vervangen door of verstaan als het Goddelijke principe en de karmische wetmatigheid. In de praktijk echter, moest Pico spreken tot de verzamelde clerus:
'Aanhoort, vereerde vaderen, wat nu juist de rang van de mens is.
God de Vader, de opperste architect, had door de wetten van Zijn mysterieuze wijsheid dit aardse huis gebouwd als Zijn meest geheiligde tempel. De regionen boven het uitspansel had Hij bevolkt met intelligenties, de hemelse sferen had Hij tot leven gebracht met eeuwigdurende zielen, en de excrementale en vuile delen van de lagere wereld had Hij gevuld met een menigte schepsels van allerlei soort.
Maar toen het werk voltooid was, kwam in de kunstenaar voortdurend de wens op dat er ook iemand zou zijn die zich over de rationaliteit van zo'n groot werk rekenschap zou kunnen geven, zijn schoonheid bewonderen en over zijn uitgebreidheid nadenken. Daarom, toen alles gedaan was, begon Hij te peinzen over de schepping van de mens. Maar onder zijn archetypen was er niets waaruit Hij een nieuw nageslacht kon vormen; in Zijn schatkamers vond Hij niets dat Hij aan zijn nieuwe zoon als erfenis zou kunnen meegeven, noch was er in al de hoven van de wereld een plaats van waaruit die zoon het universum zou kunnen aanschouwen. Alles was nu volledig, alle dingen waren toegekend aan de hoogste, de middelste en de laagste orden...
Maar, in de uiteindelijke schepping lag het niet in het vermogen van de Vader te falen alsof Hij uitgeput was. Te wankelen door gebrek aan raad maakte geen deel uit van Zijn wijsheid.
Ten langen leste beval de Beste der kunstenaars dat het schepsel aan wie Hij niets kon geven dat hem alleen zou toebehoren, gemeenschappelijk zou delen in het bijzondere bezit van al de ver- schillende creaturen. Daarom kende Hij aan de mens de functie toe van een vorm die 'niet' afgescheiden zou zijn, en een plaats 'midden' in de wereld, en hij richtte de volgende woorden tot hem:
'Adam, ik heb je geen vaste woonplaats gegeven, noch een vorm die alleen van jou is, noch een functie die tot jou is beperkt, en dit opdat jij, volgens je eigen verlangen en oordeel, die woonplaats, die vorm en die functies kunt hebben en bezitten die 'jij zelf' zult verkiezen.
De natuur van alle andere dingen is beperkt en begrensd binnen de wetten die ik heb voorgeschreven.
Jij, door geen enkele noodzaak gedwongen, zult 'zelf' de grenzen van je eigen natuur bepalen, in overeenstemming met je eigen vrije wil, in wiens handen ik je heb geplaatst.
Ik heb je in het middelpunt van de wereld geplaatst, zodat je vanuit dat punt des te gemakkelijker kunt observeren wat er allemaal 'in' de wereld bestaat. Ik heb je noch van de hemel, noch van de aarde gemaakt, noch sterfelijk noch onsterfelijk, opdat je met des te groter vrijheid van keuze en met meer eer, als maker en vormer van jezelf, je jezelf kunt maken naar de vorm die je zult verkiezen. Je zult het vermogen hebben te ontaarden naar de lagere levensvormen die
dierlijk zijn, je zult het vermogen hebben, op grond van het oordeel van je eigen ziel, herboren te worden in hogere levensvormen, die goddelijk zijn.'
En dan roept Pico uit:
'O, opperste edelmoedigheid van God de Vader! 0, hoogste en meest wonderbare gelukzaligheid van de mens! aan wie het is gegeven dat te hebben wat hij kiest, dat te zijn wat hij wil. De dieren brengen bij hun geboorte mee wat zij altijd zullen bezitten. Geestelijke wezens worden van in het begin dat wat zij zullen zijn voor immer en altijd. Aan de mens, wanneer 'hij' in het leven werd geboren, vertrouwde de Vader de zaden toe van al het goede en van iedere levensvorm.
Welke ook de zaden mogen zijn die een mens koestert, die zaden zullen in hem hun vruchten dragen. Zijn ze rationeel, dan zal hij opstijgen als een hemels wezen. Zijn ze intellectueel, zal hij een engel worden en de zoon van God, en indien hij, niet gelukkig met het lot van een geschapen ding, zich terugtrekt in het centrum van zijn eigen eenheid, de geest die in de eenzame duisternis met God eengemaakt wordt, die boven alle dingen staat, zal hij ze allen overtreffen...
Wie zal voor deze mens, deze Proteus, niet vol bewondering zijn?
Of wie zou wat dan ook anders nog meer kunnen bewonderen?
Want nadat wij in deze toestand zijn geboren, kunnen wij worden wat we willen zijn. We moeten er bijzonder zorg voor dragen de uiterst toegeeflijke edelmoedigheid van de Vader niet te misbruiken - die vrijheid van keuze die Hij ons heeft gegeven - en zo uit iets heilzaams iets schadelijks te maken. Laat een zekere heilige eerzucht in onze ziel binnendringen, zodat we zullen hunkeren naar het hoogste en met alle macht zullen werken om het te volgen!'
We kunnen ons het enthousiasme voorstellen dat Pico's lezers, zijn vrienden, als een bruisende stroom moet hebben overvallen. Hier was de boodschap die hen van de verstikkende last en korst van de christelijke theologie kon bevrijden. Nu kon men opnieuw ademen. De kerk beweerde dat de goddelijke essentie boven alle vergelijking en buiten de mogelijkheden van de mens lag; alleen Jezus, de Christus, kon 'zelf' God zijn, en geen ander kon dat niveau bereiken.
Op zijn best konden zij 'op God gaan gelijken', en heiligen worden. Maar terwijl Pico natuurlijk wel begreep dat men aan God de eigenschappen van de mens niet kan toeschrijven, zag hij dat de mens, als denker, onloochenbaar scheppende kracht bezit en dat hij daarom in Gods natuur deelt.
Pico's overtuiging deelde zich mee aan andere denkers en oefende op den duur enorme invloed uit.
Vóór hem had Nikolaas van Cues, -[zie Gele Reeks, Boek V, nr. 6] (óók een zoeker naar authentieke mystiek en sterk bewonderd door Ficino), de macht van het wiskundige denken gebruikt om een fundamentele verandering teweeg te brengen in de fysica zoals ze door Aristoteles werd onderwezen. Aristoteles had beweerd dat er weliswaar interactie was tussen de hemelse wereld en de aardse, door de voortdurende uitwisseling van bewegingen en hun gevolgen, maar dat ze fundamenteel gescheiden bleven omdat de substantie van de ene totaal verschillend was van die van de andere.
Cusanus haalde dit neer door te bewijzen dat het idee van de theologie over een ‘hogere’ en een ‘lagere’ wereld op een foutieve basis berustte. Hij bewees mathematisch dat iedere positie in de ruimte in substantie gelijk is aan iedere andere positie en dat de plaats van de waarnemer steeds mag worden beschouwd als het centrum van de hele wereld.
Ongeveer een eeuw later voegde Giordano Bruno een nieuw element toe aan deze kwestie van de gelijkheid in de ruimte. Hij had het wonderlijke visioen van de oneindigheid van de werelden, ook een eenheid, hoewel elke wereld een eigen bestaan heeft. Pico, die wat de tijd betreft tussen Cusanus en Bruno stond, volgde het standpunt van Cusanus in de fysica en was een voorloper van Bruno in de kosmologie: hij paste beide ideeën toe op het menselijke denken en op de geschiedenis. Hij zag de intellectuele wereld en die van het menselijk bestaan als één, -eengemaakte plenums-, gevuld met de meest gevarieerde soorten leven. Zoals we later zullen zien heeft hij hiermee Johann Reuchlin beïnvloed, die op zijn beurt de leraar van Erasmus, Luther en Melanchthon was.
Voor Pico stond de mens dus in een bevoorrechte positie, daarin verschillend van alle andere wezens. De lagere rijken waren gebonden door de wetten van het instinct en de hogere door hun gelukzaligheid, maar de mens had meer dan instinct en zijn status was tegelijkertijd hoger en lager dan de hemelse: hij kon zijn eigen doel bepalen.
Het vermogen daartoe lag in de vrije wil, die God hem had gegeven. De mens maakt en kiest dus ook zijn eigen ethica, omdat hij daarin zichzelf terugvindt. Hij is niet gebonden door engelen of duivels.
Geen wonder dat de kerk protesteerde. De menselijke vrijheid betekende trouwens voor Pico ook dat de mens niet door buitenstaanders of aan hem vreemde krachten kan worden verplicht iets te willen of niet te willen, te geloven of niet te geloven. Voor hem was het immoreel een geloof te willen 'opleggen'. Dat vernietigde de vrijheid en het was nutteloos. Hij verwierp inquisitie als methode en als instrument van de kerk. In kwesties van intellect of geloof konden er geen ketters zijn, en hij had de moed dit in zijn ‘Oratio’ te zeggen.
Dientengevolge moest hij ook de kerkelijke leer over de 'val', de verdrijving uit het aards paradijs en het verlies van de vrije wil verwerpen. Zijn leer van de menselijke vrijheid nam de wind uit de zeilen van de kerk, die beweerde de enige mogelijke mediator te zijn om de mens uit zijn beslommeringen te verlossen.
Pico paste zijn leer toe op de oude ketterij, bekend als het pelagianisme. Pelagius was een vrijpostige Britse monnik uit de vijfde eeuw, misschien een gereïncarneerde druïde, die het lef had de erfzonde te ontkennen. De kerk had zijn stelling eeuwenlang bestreden, en hier kwam nu dat jonge heethoofd in volle Renaissance en in het publiek, in de kerk zelf, hetzelfde als Pelagius staande houden! Pico beweerde dat de mens de zonde moet kunnen kiezen om het goede te kunnen verkiezen, dat beide paden voor hem open lagen, en dat zijn eigen beslissingen zijn stappen zouden bepalen. Bovendien kon de val van de mens, gelijk welke val, worden hersteld, want de mens kon na elke val opstaan, dat was zijn aard.
Consequent bleef Pico ook in het verwerpen van het dogma van de eeuwige straf. Hoe kan het billijk zijn, vroeg hij, dat een mens eeuwig zou lijden voor zonden die niet eeuwig zijn? Hierin volgde hij Origenes, die de kerk als ketter had veroordeeld, eeuwenlang had bestreden, en nog bestrijdt.
Het toppunt van Pico's onbeschaamdheid was natuurlijk dat zijn theorieën impliciet de hoogste autoriteit van de kerk aantastten. Het dogma van de onfeilbaarheid van kerk en paus was irrationeel en niets minder dan onmogelijk: het was een pretentie bovenmenselijk te zijn.
Het mag bijna een wonder heten dat Pico aan wrede kerkelijke vervolging is ontsnapt. Paus Alexander VI (Borgia), een groot liefhebber van de oudheid, van kunst en hermetisme, bewonderde hem zeer.
Hij was een van de meest onorthodoxe pausen in de hele reeks, maar hij bezat nu eenmaal de macht, door zijn geld en zijn politieke intriges, en kon ongestraft certifiëren dat Pico wel orthodox was! Gods wegen zijn inderdaad ondoorgrondelijk.
Intussen gaat de strijd voor de menselijke vrijheid verder. Hier vechten wij alweer op twee fronten, want onder vrijheid verstaan wij iets geheel anders dan losbandigheid of zelfs vrijpostigheid. Moge Pico herboren worden en ons opnieuw de weg wijzen naar die vrijheid die onwetendheid, egoïsme en vrees zal overwinnen.
DE CONCLUSIONES
De negenhonderd 'Conclusiones', thesen of stellingen, waarover Pico een publiek debat wilde aangaan, waren blijkbaar het resultaat van zijn intense studie in de leringen van het christendom, in Plato, Plotinus en hun volgelingen, in het Corpus hermeticum, in de Arabische commentaren op oude Griekse werken, in de kabbala, etc.
Pico was ervan overtuigd dat een synthese mogelijk was en dat deze kon leiden tot wijsheid, een spirituele magie. Hij had de frappante overeenkomsten opgemerkt tussen het religieuze schema van het ‘hermetisme (waarin o.a. de Tafel van smaragd voorkomt: zo boven, zo beneden) en het geneoplatoniseerde christendom van Pseudo-Dionysius de Areopagiet.
Daaraan voegde hij de kabbalistische theosofie toe. We mogen hier spreken van drie theosofieën of theosofische schema's over de relatie van de mens tot de wereld, daar alle drie het middel bieden om de verbinding tussen de mens en de hemelse of universele sferen terug te vinden en te herstellen. Hier was een universele religie op komst, een theosofie inderdaad, omdat zij het goddelijke in de mens harmoniseerde met het Goddelijke in het algemeen.
Wij beschikken niet over de volledige tekst van de 900 thesen. Dankzij het bovenvermelde boek van Frances Yates over Bruno weten we dat de thesen zijn gegroepeerd in reeksen: 72 ‘kabbalistische’ (72 is een ‘magisch’ getal: er is een verband met het mysterie van de naam van God, bestaande uit 72 letters); 26 ‘magische’; 10 ‘hermetische’; verder ‘platonische’, ‘orfische’, etc. Pico biedt in deze conclusie het belangrijkste van alles wat hij heeft geleerd. We proberen hier enkele van de voornaamste thesen weer te geven.
'Kabbalistische conclusies': zij worden geïntroduceerd met de bemerking dat de christelijke religie door de fundamentele stellingen van de Hebreeuwse wijsheid wordt geconfirmeerd.
1. Verdeelt de kabbala in een praktische en een speculatieve.
2. geeft de onderverdeling van de speculatieve als a) de kunst, letters en cijfers te combineren en het 'pad van de namen' te volgen,
b), c) en d) geven respectievelijk de kabbala van de geestelijke wereld (de sefiroth en de engelen), de hemelse wereld (de sterren) en de 'aardse' wereld (de elementen).
In de 'Apologia',(het verdedigingsschrift over de stellingen die door de kerkelijke onderzoekscommissie werden aangevallen), verduidelijkt Pico zijn opvattingen. Er is een 'ars combinandi', de kunst van het combineren van letters en cijfers in teksten en namen, waardoor de onderzoeker kan doordringen tot andere, geheime en diepere betekenissen van dezelfde teksten en namen; en er is een methode om de krachten en vermogens van hogere dingen te bereiken (te 'capteren').
Dit is een andere magie dan de 'magia naturalis', of het kan ook worden beschouwd als een hogere vorm van de 'magia naturalis'. Zij gaat verder dan de sterren (die nog binnen het domein van de natuurlijke magie liggen) want zij dringt door tot de ‘bovenhemelse’ of geestelijke werelden. Of nog anders gezegd, zij is bekwaam de macht van de sterren beter te bereiken en te gebruiken dan de natuurlijke magie, omdat zij als het ware met nog hogere krachten is verbonden.
Ter verduidelijking, vanuit 'ons' theosofisch standpunt: de ‘natuurlijke magie’, die te maken heeft met de aardse en psychische of ‘astrale’ (sterren-)krachten, gaat normaal uit van de principes die deel uitmaken van het ‘lager viervoud’ en zij hebben geen toegang tot de zuiver geestelijke krachten, maar wanneer hoger manas wordt ingeschakeld, dan gaat de magie ‘verder dan de sterren’, dit is verder dan het astrale of psychische, naar het noëtische en het superpsychische. Bij de bespreking van de ‘magische’ conclusies zullen we proberen dit nog verder op te helderen. Bij Pico zijn kabbala en magie moeilijk uit elkaar te houden.
3. geeft een definitie van de 'praktische' kabbala, maar helaas bezitten we de tekst niet.
6. stelt dat de drie grote namen van God in het esoterisme van de kabbala, binnenin de vierledige naam (het tetragrammaton, 'uiterlijk' JHVH), eigenlijk verwijzen naar de drie personen van de Heilige Drievuldigheid. Toegepast op de mens, wordt dit voor ons, theosofen, een zeer interessant punt om over na te denken: hoe zijn de drie, Atma-buddhi-manas, vervat in een 'vier'?
7. zegt: Geen enkele Hebreeuwse kabbalist kan ontkennen dat de naam IESU, wanneer we hem volgens kabbalistische principes en methoden interpreteren, betekent God, de Zoon van God, en de wijsheid van de Vader door de goddelijkheid van de derde persoon. (Zie in dit verband ook de zevende van de 'magische' conclusies. We zijn er echter niet zeker van of die niet tot de ‘kabbalistische’ behoort.)
11. is een van de kabbalistische conclusies die ook een magisch karakter vertonen en we weten niet of zij magisch of mystiek is bedoeld: In een hogere trance-toestand (een extase, bij theosofie turiya of samadhi genoemd), waarin de ziel is gescheiden van het lichaam, kan de kabbalist via de aartsengelen communiceren met God; deze extase is zo intens dat zij soms, accidenteel, de dood van het lichaam als gevolg heeft, en deze wijze van sterven wordt 'de Kus van de Dood' genoemd.
Frances Yates voegt hier de wijze opmerking aan toe dat de operaties van de zuivere kabbala plaatsgrijpen in het ‘intellectuele deel van de ziel’, terwijl de natuurlijke magie wordt uitgeoefend door de 'natuurlijke spiritus'. In theosofische terminologie is het 'intellectuele' dan het noëtische, hoger manas, en de 'spiritus', de lagere astrale mens, kama-manas/ linga sarira/ prana. Zoals we later nog zullen zien waarschuwt Pico tegen slechte sterdemonen en tegen slechte engelen (Kama-rupa's en elementalen), tegen misbruiken, en tegen ontaarde praktijken, zoals necromantie.
- geeft de overeenkomst tussen de sefiroth en de 'ziel', of beter, met de karakteristieken en vermogens van de ziel, hier verstaan als de innerlijke en onzichtbare maar hogere mens.
- vormt een geschikte overgang naar onze citaten uit de ‘magische’ conclusies. Deze stelling handelt over het mysterie van de naam van God met 72 letters - vandaar de 72 kabbalistische conclusies.
Pico geeft geen details aangaande de praktische toepassingen. Schijnbaar waren die instructies gereserveerd voor ingewijden. Er is meer te vinden in Pico's Duitse opvolgers, Reuchlin en de latere Heinrich Cornelius Agrippa.
Reuchlins werk, 'de arte Cabalistica', verschenen in 1517, bevat meer 'namen', meer details over de methode, en instructies over de wijze om de meer ‘bekende’ aartsengelen zoals Rafaël, Gabriël en Michaël op te roepen. Ook bij een andere opvolger, Johann Trithemius, vinden we deze engelenmagie terug. Maar bij die opvolgers is de magie als het ware ruwer, meer gericht op de onmiddellijke resultaten, terwijl bij Pico de vrome en contemplatieve geest overheerst.
De 'magische' conclusies:
- zegt dat de mirakels van Jezus, de Christus, niet werden volbracht door middel van magie of kabbala. Door wat dan wel?
Dacht Pico aan de onmiddellijke veranderingen teweeggebracht door de ‘goddelijke wil’? Doelde hij op het feit dat Jezus het karma kende en het kon laten versnellen of vertragen?
In of bij deze stelling hoort schijnbaar ook de verklaring dat ‘er geen wetenschap is die meer dan de magie of de kabbala de zekerheid van de goddelijkheid van Christus oplevert.’
Het was deze stelling die in de pauselijke onderzoekscommissie een storm van protest uitlokte.
De hevigste tegenstander van Pico was de Spaanse bisschop Pedro Garcia, die zelfs een heel boek schreef om de thesen van Pico te bestrijden. Archangelo de Borgo Nuovo antwoordde hierop met een ander boek, verschenen in Venetië in 1569. Het is uit dit boek dat Thomas Vaughan in zijn eerste werk de piciaanse stelling citeerde:
‘De ziel verlaat het lichaam en treedt binnen in een ander.’ Wij vonden het citaat in de ‘Phoenix’, die het in de 'Verzamelde werken van Thomas Vaughan' had ontdekt. (A.E.Waite: 'The works of Thomas Vaughan', p.6, fn.)
6. beschrijft de doeleinden en de verschillende soorten van de magie, en benadrukt dat bij alle operaties de geest van vroomheid tegenover God steeds onmisbaar is.
- stelt dat geen enkele magische operatie effectief of afdoend kan zijn indien de kabbala er niet bij wordt betrokken. Pico moet hiermee de 'principes' van de kabbala hebben bedoeld, of de ‘universele kabbala’, evident in de geschriften van Mevrouw Blavatsky. Apollonius van Tyana [zie Gele Reeks, boek I, nummer 1] bijvoorbeeld, had voor zijn miraculeuze fenomenen de joodse kabbala niet nodig.
- is nog sterker: geen enkele naam is voor een magische operatie krachtig genoeg indien hij niet Hebreeuws is of nauw met het Hebreeuws is verbonden. Met alle respect voor Pico, maar dit lijkt ons beslist overdreven: Tibetaanse lama's, Indische yogi's of Algerijnse marabouts doen het ook zonder Hebreeuws. Waarschijnlijk bedoelde Pico dit met betrekking tot de Europese volkeren.
- De natuurlijke magie gebruikt tekens, de kabbalistische wendt getallen aan door het gebruik van letters - een verwijzing naar de getalwaarde van de Hebreeuwse letters.
- de laatste ‘magische’ conclusie luidt:
De natuurlijke magie gebruikt slechts intermediaire oorzaken, namelijk de sterren (astrale krachten).
De zuivere (spirituele) kabbala gaat rechtstreeks naar de Eerste oorzaak, God zelf. Zij kan dus werken volbrengen waartoe de natuurlijke magie niet in staat is.
Misschien was het maar goed dat Pico zijn stellingen niet in het publiek kon of mocht verdedigen. Daar komen toch heel wat punten in voor die niet zo direct duidelijk zijn, en tijdens de debatten zou hij er misschien toe zijn verleid geworden, verboden details te onthullen. Het heeft er de schijn van dat door middel van de kerkelijke onderzoekscommissie het debat werd verhinderd, en waarschijnlijk met andere motieven dan die van de kerk. Zovele werkers zijn voor veel minder op de brandstapel terechtgekomen!
Pico heeft in zijn 'Apologie' zelf enkele voorbeelden en ophelderingen gegeven, die toch ook nog in bedekte termen uitgedrukt zijn, maar misschien halverwege begrijpelijk voor sommigen van ons. Hij verwijst naar procedures, sequenties, maar laat herhaaldelijk blijken dat er geheimen zijn.
De Sfinx is ook een symbool van stilte in de wijsheid, en wie de kabbala bestudeert, ontvangt wel hulp en wenken, maar moet toch onder een verplichting van stilzwijgen werken. ‘De toegang tot de engelen transformeert ons van binnen.
Rafaël, de hemelse geneesheer, heelt en bevrijdt ons met ethica en dialectica; Gabriël, de kracht van de Heer, leidt ons door de mirakels van de natuur en toont ons waar de deugden en de machten van God verblijven; Michaël, de hogepriester, kroont ons na de diensten bewezen aan de filosofie met het priesterschap van de theologie.’
Het lijkt ons allemaal echt waar, wanneer het met de sleutels van de Theosofie wordt ontcijferd. En wat Pico betreft mogen we veronderstellen dat zijn praktijk van de magie meer subjectief was dan objectief, meer naar binnen en op hemzelf gericht, dan naar buiten, op voorwerpen en wezens in de wereld.
Om het onderwerp van de magie nog wat duidelijker te maken, kunnen we enkele paragrafen vertalen uit een zeer interessant artikel over Pico in de 'Hermes' van februari 1976, Jrg. II, No.2, p.76-81:
Het artikel verwijst, zoals wij, naar de passus in de 'Oratio' waar God de mens ‘in het middelpunt van de wereld’ plaatst, van waaruit hij kan evolueren in de richting die hij zelf kiest.
‘Dit’, zei Pico, ‘was een deel van de betekenis van Prometheus als symbool van de mens in de Atheense mysteriën. Vrijheid ontkent niet dat het universum er een van wetmatigheid is: zij rekent erop.
De zaden van ieder soort leven in de kosmos zijn ook aangeboren in de mens aanwezig. Indien hij toelaat dat alleen de zaden van sensatie, (louter zintuiglijk bestaan) in hem ontkiemen, wordt hij een redeloos en wild wezen; als de rationele zaden ontkiemen wordt hij een soort hemelsdier; maar indien de zaden van het intuïtieve intellect (buddhi-manas) opbloeien, wordt hij engelachtig en uiteindelijk een 'Kutastha', hij die op de hoogte staat, boven alles verheven.’
De vrijheid van de mens is juist mogelijk omdat hij in zich de combinatie van alle dingen bevat: daardoor kan hij ze alle afzonderlijk overwinnen. De 'wil' is gelijk aan de creatieve impuls achter de manifestatie. Strikt genomen is hij geen deel van de louter menselijke constitutie want dat is de individualiteit, en de wil, zijnde ’de kracht van de Geest (Atma) in actie', staat als het ware 'boven' het individu, maar daar de geest ook aanwezig is op elk niveau van de individuele principes, kan het individu de wil aanwenden of in zich laten werken: de afgescheiden bewustzijnsentiteit hoeft om zo te zeggen slechts opzij te gaan staan, dit is de illusie van afgescheidenheid op te geven.
Het artikel in 'Hermes' zegt verder: 'Meditatie en magie zijn de sleutels tot de transformatie van het zelf.' Het probleem is, hoe het denken, manas, definitief één te maken met buddhi, het principe van geestelijk onderscheidingsvermogen en de vertegenwoordiger van het universele bewustzijn in de individuele mens.
Wanneer we daarin slagen ‘schittert de cherubijn met de stralen van de intelligentie'; 'manas-taijasi manifesteert zich in het individu.'
Het proces is er een van studie en realisatie: 'De filosofie van de natuur, die naar de magie leidt, wordt eerst medegedeeld door studie en later, wanneer de mens is gelouterd en voorbereid, door inwijding:
'Laat hen die nog onzuiver zijn en morele kennis nodig hebben, met de andere mensen buiten het tabernakel onder de open hemel verblijven, opdat zij zich louteren, zoals de Thessalische priesters.
Dat zij die nu reeds hun leven hebben geordend, ontvangen mogen worden in het heiligdom.'
‘Pico leerde dat de demonologie van de middeleeuwen een ontaarding of een degradatie van het Heilige der Heiligen was; men werd gefascineerd door lagere machten, door een magie die tovenarij wordt.
Maar er is een hogere natuurlijke magie, gebaseerd op de relaties van harmonieuze sympathie en resonantie tussen de 'spiritus' van de aarde en hemelse beelden en spirituele vermogens. Materiële voorwerpen bezitten op zich geen eigen kracht, maar zij bevatten astrale en akasische beelden en tekens die wel krachtig zijn.
Deze onzichtbare matrijzen kunnen aan elkaar worden aangepast en afgestemd op het goddelijke licht dat er diffuus doorheen straalt, maar in zijn originele pracht kan worden geconcentreerd in een brandpunt, het hart van de magus.
'Zo volbrengt de magus het huwelijk van de aarde met de hemel, dit is de krachten van lagere dingen met de gaven en eigenschappen van hogere.' De natuurlijke magie, aangewend door de tovenaar, wordt dan gelouterd en getransformeerd omdat zij boven het astrale uitstijgt, naar het bovenhemelse ‘plenum’. Naast morele en spirituele perfectie en wil vergt het proces een grondig begrip van kleur, getal en geluid als scheppende vermogens. Door deze kennis en praktijk wordt de mens persoonlijk onkwetsbaar in de wereld en onsterfelijk in zijn bewustzijn, zoals een Mahatma, een goddelijke mens. Daarom kan Pico verklaren dat de 'hogere magie niet zozeer wonderen voortbrengt, als wel zorgvuldig de natuur dient, die zelf de wonderen schept’.
‘Er zijn 'drie Delfische voorwaarden' die moeten zijn vervuld om te kunnen binnentreden in de 'doorluchtige tempel van de 'ware' Apollo, niet die van het namaaksel'.
De eerste is 'van niets te veel', want het principe van matigheid in alle dingen harmoniseert het lichaam en het denken van hen die naar geestelijke kennis streven.
De tweede is: 'Ken uzelf', want gehoorzaamheid 'wekt in ons en stuwt ons naar de kennis van de natuur, waarvan de menselijke aard als het ware het midden en het verbindingsteken is'.
De derde is: 'Gij zijt', 'en daarmee richten we ons tot de ware Apollo', het Atma dat alles overschaduwt.’
'De orfische conclusies' bevatten o.a. de 15e, die zegt dat ‘de nacht van Orpheus hetzelfde is als En Soph in de kabbala. ‘Daarbij past ook de volgende: ‘Daarom wordt sinds Orpheus over de Liefde gezegd dat zij blind is en toch boven het intellect staat.’ Een gelijkaardig mystiek idee vinden we bij Leonardo da Vinci, tijdgenoot van Pico. Deze uitspraak van Pico wijst erop dat zijn synthese van vele vormen van kennis de ultieme mystieke bedoeling had: de veelheid van de kennis zou opgaan in de eenheid van de liefde.
Er zijn '10 Conclusies uit Hermes Trismegistus'.
N° 9 vermeldt 'tien' (en niet twaalf zoals in het Corpus Hermeticum) ‘Straffen van de materie’, gevaren die in de krachten van de materie schuilen: onwetendheid, droefgeestigheid, onstandvastigheid, hebzucht, wellust, afgunst, boosaardigheid, woede en kwaadwilligheid. De tiende ontgaat ons. Schijnbaar heeft Pico er 'tien' en niet 'twaalf' gekozen om ze te laten corresponderen met de tien slechte dingen in de kabbala, die hij behandelt in de hermetische Conclusie N° 10. Deze tien slechte dingen worden overwonnen en uitgedreven door hun tien goede tegengestelden, de sefiroth.
In Deel III, nr. 10 van boek V, bespreken we de overige werken: de 'Heptaplus', ‘Over het Zijn en het Ene', en het belangrijke boek gericht 'Tegen de astrologen'.