Zijnheid, worden, zijn

[Dit artikel is een vertaling van hoofdstuk 13 van het boek Studies in The Secret Doctrine (Book I, second series) van B.P. Wadia (The Theosophy Company, Bombay, 1961, herdruk in 1976). Deze Studies zijn oorspronkelijk verschenen in het tijdschrift The Theosophical Movement.]

 

Alle waarheden zijn in harmonie met elkaar en vormen een volledig gedachtestelsel.
Dit is een axioma en dus, hoewel niet bewezen, toch realiseerbaar. Door hun verlangen zich zoveel mogelijk te schikken naar de eisen van de logica, heerst onder wetenschappers en filosofen een sterke neiging te poneren dat alle waarheden met elkaar in harmonie zijn.

 

Maar wie durft de poging aan om in dit tijdperk van specialisatie alle waarheden machtig te worden van de vele takken van kennis? Veel geringer nog is de kans dat we iemand vinden die dapper genoeg is te beweren dat door een dergelijke beheersing hij zijn massa aan gegevens en informatie tot een volledig en samenhangend systeem van kennis heeft weten te brengen. Maar toch is dit de aanspraak die in naam van de Theosofie wordt gemaakt. Het is een synthese van wetenschap, religie en filosofie, samenhangend in al zijn onderdelen en daarom een harmonie, en bovendien zo mooi dat het een symfonie is.

 

Er bestaan twee manieren om uit de moeilijkheid te geraken waarin mensen zich bevinden wanneer ze worden geconfronteerd met dit probleem van absolute en relatieve kennis waarvan sommige aspecten reeds in de eerste reeks van deze studie onder de loep werden genomen:

(1) door de houding van de oprechte wetenschapper aan te nemen en zich te beroepen op de beperktheid van kennis en toe te geven dat er inconsistentie bestaat;

(2) door zijn toevlucht te nemen tot de wegen van de sektarische godsdienstijveraar en zich te beroepen op de wonderbaarlijke tussenkomst van God en goden, de duivel en zijn scharen, voor zaken die niet worden begrepen of gebeurtenissen die favoriete veronderstellingen en aanvaarde theorieën tegenspreken.

 

Met de eerste heeft de Theosofie weinig problemen. Ze erkent de toestand van het zich ontvouwende bewustzijn, wat de toestand is van de beschaafde massa, waarover velen van hen nogal achteloos zijn en met trots herhalen: “Zie, ik weet”. Op deze houding reageert ze zachtmoedig door ons onpersoonlijk te herinneren aan de woorden: Hominum Sententia fallax [De uitspraken van de mens zijn onvolmaakt]. Onze enige poging naar de wetenschap toe bestaat erin erop te wijzen dat juist haar aanspraak op accuratesse strijdig is met haar gestage ontwikkeling, die ze jaar na jaar doormaakt,

 

waarbij het ene ‘accurate’ standpunt wordt verlaten ten gunste van een andere en nieuwe ‘accuraatheid’ die weldra eenzelfde lot te wachten staat.

In dit verband kan de ware wetenschap van de Theosofie terecht accuraat worden genoemd want haar grondstellingen en principes, zowel als haar vele details en ontelbare bijzonderheden, zijn altijd en overal stabiel in hun samenhang, onveranderlijkheid en onsterfelijkheid.

 

Tegen het tweede standpunt heeft de Theosofie strijd te leveren. De Theosofie gelooft niet in wonderen en daarom ook niet in een tijdperk van wonderen. Ze bevestigt de onfeilbare werking van wet, omdat ze deze kent, en verwerpt daarom het bestaan van wonderdoeners en dat van hun ouder, de wonderdoener God genaamd.

Voor ons is God wetmatigheid, en wezens hoog en laag, van stralende heren en supermensen tot elementalen en elementaren zijn schepselen die worden geboren onder wetmatigheid; zij leven en dienen door middel van wetmatigheid, zij veranderen en ontvouwen zich ten gevolge van wetmatigheid. Voor de Theosofie bestaan er geen onopgeloste mysteries, die één van de twee bovengenoemde standpunten noodzakelijk maakt.

 

De drie grondstellingen die in de huidige reeks het onderwerp van onze studie vormen, behandelen de aard van wetmatigheid, in de kosmos en in de mens. In onze laatste studie hebben we hun aard kenbaar gemaakt door de drievoudige benadering ervan te onderzoeken in de innerlijk, morele wereld en de uiterlijke wereld van de levende sterren, “de vonken van de eeuwigheid”.

In Isis Ontsluierd 1 worden de drie grondstellingen als volgt onderwezen in het tweede en derde van de tien punten:

 

De natuur is drie-enig: er is een zichtbare, objectieve wereld; een onzichtbare, innerlijke en krachtgevende natuur en deze is vorm- en levengevend beginsel voor de eerste; boven deze twee staat de geest, bron van alle krachten; deze alleen is eeuwig en onvergankelijk. De lagere twee veranderen voortdurend, de derde en hoogste verandert niet.

De mens is eveneens drie-enig: hij heeft zijn objectief, fysiek lichaam, zijn levengevend astraal lichaam (of ziel), de werkelijke mens, en boven deze twee zweeft de derde, de heerser, de onsterfelijke geest die hen doorstraalt. Wanneer de werkelijke mens erin slaagt geheel in de geest op te gaan, wordt hij een onsterfelijk wezen.2

Het eerste punt van Isis Ontsluierd behandelt het onderwerp waarover we spraken en verklaart ondubbelzinnig:

 

Er bestaat geen wonder. Alles wat gebeurt is het gevolg van wet, eeuwige, onveranderlijke, steeds werkende wet.3

Tijdens de studie van De Geheime Leer zou de inspanning van de student gericht dienen te zijn op de volledige toepassing van wat in deze eerste stelling van Isis Ontsluierd wordt gesuggereerd.

De filosofie van De Geheime Leer is niet speculatief, maar kan door eenieder voor zichzelf praktisch worden beseft en aangetoond. Haar wetenschap - door William Q. Judge naar voren gebracht als de ‘wiskunde van de ziel’ - is accuraat en haar leer is eenvoudig in de zin dat indien eender welk punt wordt veronachtzaamd het hele systeem tot niets vergaat. Hierin ligt zowel de kracht als het bewijs van Theosofie als een stelsel van synthetische kennis.

De mensheid lijdt meer onder de obsessie van een wondercomplex dan doorgaans wordt erkend. Hoewel onopzettelijk, is de student in de Theosofie geneigd om onder de slechte invloed ervan te raken. In de plaats van een wonderdoende God van ondoorgrondelijke aard zijn we geneigd wonderdoende Meesters te installeren, en stellen De Geheime Leer of De Oceaan van Theosofie in de plaats van de Koran en de Bijbel.

Aangezien “er geen wonder bestaat”, bestaat er ook geen in de Theosofie, noch in haar filosofie noch in een van haar organisaties, om het even over welke vorm van filosofie of over welk tijdperk van organisatie het gaat. De begoocheling van deze wonderstroom is zo krachtig dat we geneigd zijn met Huxley te zeggen:

Als een of andere grote macht ermee zou instemmen me altijd het ware te laten denken en het juiste te doen, op voorwaarde te worden veranderd in een soort klok en elke morgen opgewonden te worden voordat ik uit bed kwam, dan zou ik het aanbod meteen aanvaarden.

Zou het overdreven zijn te stellen dat negentiende van de beschaafde mensheid door middel van geloofsinstanties en de priesterbranche zo’n koop hebben gesloten, maar dat ze noch juist denken, noch altijd het juiste doen? Het was dezelfde Huxley die zijn leerlingen waarschuwde: “Waarheden waaraan op irrationele wijze wordt vastgehouden kunnen schadelijker zijn dan beredeneerde fouten” en in deze bewering ligt een les besloten voor ons allemaal.

Tijdens het bestuderen van de drie grondstellingen van De Geheime leer dienen we voortdurend “er bestaat geen wonder” voor ogen te houden.

Deze stellingen dienen door ons begrepen en uiteindelijk gerealiseerd te worden. Inzicht heeft niets van doen met bewijs noch met analyse, en realisatie is niet aantoonbaar.

Elke student van dit grote werk moet voor deze realisatie zijn eigen inspanning leveren via een intuïtief inzicht in universele werkelijkheden en de altruïstische dienstbaarheid aan weerspiegelde bijzonderheden ervan. Inherent dragen deze grondstellingen de kracht van universaliteit en eeuwigheid in zich.

Ze zijn het ware somasap – de essentie van alle wijsheid; ze zijn in werkelijkheid Omar's mystieke druif,

die met absolute logica de twee-en-zeventig sekten weerleggen kan.

De eerste taak die de student voor zich heeft, is te trachten deze absolute logica van de drie grondstellingen te doorzien. Daarvoor is het eerste punt uit Isis Ontsluierd het eerste hulpmiddel – “Er bestaat geen wonder”.

De Theosofie gelooft niet in goddelijke willekeur, maar in goddelijke wet en aanvaardt daarom Hume's definitie van een wonder als een ‘schending van de natuurwetten’.
De studie van goddelijke wet, van haar verrichtingen in rust of activiteit, in beweging of inertie, in de monade, in de mens, in het atoom, in de kosmos, heeft als zijn axioma’s deze drie grondstellingen.

Daarom dienen ze vanaf het begin gezien te worden als uitdrukkingen van kennis verkregen op grond van wetmatigheid en niet als transcendente uit wonder geboren openbaringen.
Daarom moeten ze niet als geloofsuitspraken worden gezien, maar als onderwerpen van onderzoek en overdenking, gedachte en visualisatie die tot kennis leiden. Zij vormen de basis voor alle ware magie, dat is “de hogere studie van goddelijke, en toch geen bovennatuurlijke wet”.
4 In dit verband is het nodig het volgende te begrijpen:

Van de vier Vidya's – die behoren tot de in de Purâna's genoemde zeven takken van kennis – namelijk

'Yajna-Vidya' (het uitvoeren van religieuze riten om bepaalde gevolgen teweeg te brengen);

'Maha-Vidya', de grote (magische) kennis, die nu is ontaard in Tantrika-eredienst,

'Guhya-Vidya', de wetenschap van de Mantra's en hun juiste ritme of manier van zingen, van mystieke bezweringen, enz. - kan alleen de laatste,

'Atma-Vidya' of de ware geestelijke en goddelijke wijsheid, een absoluut en definitief licht werpen op de leringen van de eerstgenoemde drie.

Zonder de hulp van Atma-Vidya blijven de andere drie niet meer dan oppervlakkige wetenschappen, meetkundige grootheden die lengte en breedte hebben, maar geen dikte. Ze zijn als de ziel, de ledematen en het verstand van een slapend mens: in s taat tot werktuiglijke bewegingen, tot verwarde dromen en zelfs tot slaapwandelen, en tot het teweegbrengen van zichtbare gevolgen, maar gestimuleerd door instinctmatige en niet door verstandelijke oorzaken, en allerminst door volkomen bewuste geestelijke impulsen. Uit de eerstgenoemde drie wetenschappen kan veel bekend worden gemaakt en verklaard.

Maar tenzij Atma-Vidya de sleutel tot hun leringen verschaft, zullen ze altijd blijven als de stukken van een verscheurd leerboek, als de schaduwen van grote waarheden, die door de meest geestelijk ingestelden vaag worden onderscheiden, maar die uit elk verband worden gerukt door degenen die iedere schaduw aan de muur zouden willen spijkeren.5

Atma-Vidya, de wetenschap van het Zelf, is op de genoemde drie grondstellingen gebaseerd.
Ze zijn waarlijk de drie dimensies van Atma-Vidya. Hun activiteit en werking in de kosmos en in de mens worden gespecificeerd in het tweede en derde van de tien punten van deel II van
Isis Ontsluierd; deze punten zijn acceptabel voor en worden ook geaccepteerd door de orthodoxe theologieën, tenminste als hun het recht wordt gegeven op een eigen interpretatie van deze punten. In combinatie echter met punt 1 kunnen ze door hen die geloven in speciale scheppingen, openbaringen, wonderen en magie niet anders dan worden verworpen. Anderzijds is de moderne wetenschap bereid te accepteren dat “er geen wonder bestaat”, maar is ze daartoe ook bereid in samenhang met de punten 2 en 3?

Alleen de Theosofie aanvaardt al die punten en om deze aanvaarding rationeel en praktisch te maken, begint De Geheime Leer waar Isis Ontsluierd eindigt en brengt de drie grondstellingen naar voren.

Deze grondstellingen te bestuderen in het licht van Atma-Vidya, zelfkennis, betekent ze te zien als delen van onszelf, maar het is het universele Zelf en niet het afzonderlijke, gereflecteerde aspect ervan dat het menselijke ‘ik’ is. Daarom zou de poging erop gericht moeten zijn om eerst hun universele toepassing te zien en daarna al het andere. Trouwens, wanneer de drie grondstellingen metafysisch worden begrepen in termen van kosmische basisprincipes, dan worden hun aanwezigheid en werkingen overal en altijd in de gemanifesteerde wereld duidelijk. Dit is wat De Geheime Leer, deel I, Engelse pagina's 14-18, aantoont.

De meest onmiskenbare menselijke ervaring is dat we bestaan – we zijn. We kunnen ons nooit voorstellen, verbeelden of zelfs indenken dat we niet bestaan, dat we niet zijn. In de Mandukyopanishad, vers 7 wordt dit aangeduid als het ene zekere bewijs van het Zelf is zichzelf.

Het is het probleem en het proces van het bestaan dat ons intellect eerst moet beseffen en vervolgens realiseren. Om deze visie te ondersteunen brengt De Geheime Leer de drie grondstellingen naar voren als leven, bestaan, dat zowel is door veranderingen en beweeglijkheid heen, als door stabiliteit en inertie. Zijnheid, worden, zijn – dat is de eerste, de oorspronkelijke, de ouder-drie-eenheid, de bron van alle drie-eenheden van bewustzijn-materie, de drie-eenheid van beginselen – het ene beginsel.

Als een eerste glimp van het inzicht van deze werkelijkheid zal het voldoende zijn als we inzien dat Zijnheid altijd is, dat worden altijd is, dat zijn altijd is.

Zijnheid wordt niet; Zijnheid IS.

Worden is altijd – het begint of eindigt niet. Het kan zich bevinden op het pad van openbaring, Pravritti-marga, of op het pad van terugkeer, Nivritti-marga, maar het is altijd en aldoor wordende. Vanaf de toestand van manvantara of manifestatie tot die van pralaya of niet-manifestatie, of vice versa, is er steeds een worden. Worden wordt geen Zijnheid, net zo min als Zijnheid worden wordt. Noch is worden op enig moment zijn.

Zijn is altijd, of het nu wakker is of slaapt, in zichzelf gekeerd of naar buiten is gericht.
De toestanden of omstandigheden ervan wisselen maar het blijft altijd voortduren. Het kan zich op het gebied van realisatie, van de eenheid met het geheel, Atma-dasa, bevinden, of op het gebied van verschijnselen waar een dergelijke realisatie afwezig is, Ahankara-dasa, maar het
is.

Deze drie - Zijnheid, worden en zijn - zijn één. Menselijk intellect neemt ze waar, onderzoekt ze en begrijpt ze met als enig doel te beseffen dat ze één zijn. Dit ene in zijn drievoudig aspect is het fundament en de basis van leven, ontvouwen, realisatie.
Leven is, ontvouwing gebeurt progressief, realisatie wordt verworven. In de antieke Indische filosofie worden ze Sat, Chit en Ananda genoemd wat vertaald wordt als bestaan, ideatie en zaligheid. De drie-eenheid als een eenheid wordt Sat-chit-ananda-ghana genoemd. Waarom zijn de aard is van zaligheid, hoe ideatie een worden is, wat voor bestaan Zijnheid is, zijn de oorspronkelijke, meest intieme en hoogst praktische vragen, want in de antwoorden daarop worden de betekenis en het doel van ons eigen leven, groei en uiteindelijke wedergeboorte gevonden.

Daarom stelt Isis:

Deze ‘geheime leer’ bevat de alfa en omega van de universele wetenschap; daarin ligt de hoek- en sluitsteen van alle oude en hedendaagse kennis en alleen in deze ‘onwijsgerige’ leer blijft het absolute in de wijsbegeerte van de duistere vraagstukken over leven en dood begraven.6

In De Sleutel tot de Theosofie wordt in antwoord op de vraag “Dan denkt uw Absolute?” gezegd:

Nee, HET denkt niet; om de eenvoudige reden dat het Absolute Gedachte zelf is. Om dezelfde reden bestaat het ook niet, want het is absoluut bestaan en Zijn-heid, niet een wezen. Lees het prachtige kabbalistische gedicht eens van Solomon Ben Jehudah Gabirol in de Kether-Malchut, en u zult het begrijpen: “Gij zijt één, de wortel van alle getallen, maar niet als element van telling; want eenheid laat geen vermenigvuldiging, verandering of vorm toe. Gij zijt één en in het geheim van Uw eenheid verliezen zich de wijsten onder de mensen, want zij kennen haar niet. Gij zijt één en Uw eenheid wordt nooit verminderd, nooit uitgebreid en kan niet worden veranderd.

Gij zijt één en geen van mijn gedachten kan voor U een grens vaststellen of U omschrijven. Gij ZIJT, maar niet als één die bestaat want het begrip en het inzicht van stervelingen kunnen Uw bestaan niet bereiken en evenmin voor U het waar, het hoe en het waarom bepalen,” enz., enz. Kortom, onze godheid is de eeuwige, zich voortdurend ontplooiende, niet scheppende bouwer van het heelal; dat heelal, dat zichzelf ontvouwt uit zijn eigen essentie en dat niet wordt gemaakt. In de symbolische voorstelling ervan is het een bol zonder omtrek, die slechts één altijd werkende eigenschap heeft, die alle andere bestaande of denkbare eigenschappen omvat – ZICHZELF.

Het is de ene wet, die de impuls geeft aan geopenbaarde, eeuwige en onveranderlijke wetten binnen die zich nooit openbarende,
want absolute WET, die in haar perioden van openbaring Het altijd wordende is.7

B.P.Wadia


1 H.P.Blavatsky, Isis Ontsluierd, deel II, Eng. pp. 587-588.

2 Zie ook: Voor studie in de Geünieerde Loge van Theosofen, De tien hoofdpunten uit Isis Ontsluierd, p. 9-10

3 Idem.

4 A Modern Panarion, p. 203vn.

5 H.P. Blavatsky, De Geheime Leer, deel I, Eng. p. 168-169.

6 H.P. Blavatsky, Isis Ontsluierd, deel I, Eng. p. 511.

7 H.P. Blavatsky, De Sleutel tot de Theosofie, Den Haag, TUPA, 1985, p. 60-61.