Basilides - de gnosticus
Woord vooraf: In een eenvoudige reeks artikelen zoals deze zijn we genoodzaakt een keuze te maken in de rijke opeenvolging van figuren en het wordt dan haast onontkoombaar dat we enkele belangrijke personages moeten weglaten. Ze worden over het hoofd gezien, er bestaat geen onmiddellijk beschikbare tekst over, of de tijd voor de nodige opsporingen ontbreekt. We willen dus vanzelfsprekend geen aanspraak maken op volledigheid.
Een goed voorbeeld is Philo Judaeus, ook wel Philo van Alexandrië genaamd, (+ 25 v.Chr. tot 40 na Chr.), de gehelleniseerde jood, die probeerde de gegevens van de Bijbel meer luister te verlenen door een symbolische interpretatie die min of meer rekening hield met de pythagorische tradities en de filosofie van Plato en Aristoteles. Hier mogen we onschuldig pleiten, omdat onze reeks is begonnen met Apollonius van Tyana, en Philo door het tijdstip van zijn geboorte nog voor hem valt.
Het zou echter ongepast zijn, geheel aan de gnostici voorbij te gaan. De periode van de eerste tot de vijfde eeuw is uiterst rijk aan godsdienstige en wijsgerige figuren en bewegingen die ons krachtens de tweede doelstelling van de Theosofie zouden moeten interesseren (1). De gnosis is daarin een van de voornaamste. Op zijn beurt bevat deze vele verschillende versies, en eigenlijk zouden we, behalve naar Basilides, ook naar Valentinus, Marcion en anderen moeten kijken. Om praktische redenen hebben we voor eerstgenoemde gekozen.
De periode in kwestie is een uiterst dramatische tijd, en we moeten ons ervan bewust zijn dat wij geen accuraat beeld over die tijd kunnen vormen, alleen door de beschouwing van het leven en de werken van enkele geïsoleerde figuren, ofschoon elk artikel begint met een historische situering. Er zijn bijvoorbeeld de ruwe en wrede vervolgingen van de christenen onder de Romeinse keizers. Daaraan wordt in theosofische geschriften meestal weinig aandacht besteed.
Nu is het zo dat de belangstelling voor de gnosis in de laatste jaren flink is gestegen, zodanig zelfs dat een werk als ‘The gnostic gospels’, van prof . Elaine Pagels, bijna de status van een bestseller heeft verworven, en terecht.
Aan allen die zich voor deze onderwerpen interesseren, raden we haar boek ten stelligste aan: zij schetst een heel evenwichtig beeld.
________________________
Indien ik er iemand van zou overtuigen dat de echte ziel geen zelfstandige eenheid is, maar dat de hartstochten van de afgedwaalden worden veroorzaakt door de dwang van de opgestapelde lagere naturen, zouden de onwaardigen kunnen zeggen: “ik was verplicht, ik werd meegesleurd, ik deed het zonder het eigenlijk te wensen, het gebeurde buiten mijn wil om;” maar in feite was het de mens zelf die zijn wensen naar het kwade richtte en weigerde met die dwingende aanwassen de strijd aan te gaan. Onze plicht is ons heer en meester te tonen over de lagere natuur en deze beheersing kunnen wij bereiken door het principe van de rede.
‘Over de te groot geworden ziel’
ISIDORUS
Het intellectuele leven van Alexandrië was als een draaikolk waarin allerlei filosofieën en bewegingen steeds op- en ondergingen. Er zijn duizenden figuren geweest; in hun tijd belangrijk en nu totaal vergeten. In de duistere tijden, door Hesiodus het ‘ijzeren tijdperk’ of de eeuw van Zeus genoemd en die heel de opgetekende geschiedenis bevatten, schijnt iedere renaissance op te stijgen uit een context van psychologisch verval, morele verwording en sociale ontbinding. In zulke situaties wanneer er, vanuit het spirituele standpunt, veel op het spel staat, lopen de zielen een groot risico: zodra de deuren worden geopend, wordt het evident dat zij moeten kiezen tussen binnengaan en buiten blijven.
In de tweede en derde eeuw was Alexandrië het centrum van een renaissance, waarin antieke tradities, creatief denken en helder inzicht als het ware alchemistisch samensmolten tot een waaier van edele ondernemingen, elk met hun eigen vaste verplichtingen, intens geloof en veeleisende levenswijzen.
Uit die kiemkrachtige stroom van ideeën kwamen het neoplatonisch universalisme van Ammonius Saccas en de christelijke toepassingen van zijn leerling Origenes voort.
Die lichtende stroom werd door vele bijrivieren gevoed: de klassieke spiritualiteit van Griekenland en Perzië, de boeddhistische en Hebreeuwse leringen, de school van Pythagoras en de mysteriën van Zeus-Ammon, en zelfs vroegere Egyptische magie. De stichter van het christendom had zijn jeugd in Egypte doorgebracht; de reis van Jozef naar Egypte en de exodus onder Mozes maakten deel uit van zijn traditie. Daarom hoeft het ons misschien niet te verwonderen dat de diepere bronnen van het christendom ook in het land van Khem lagen en dat de christelijke gnosis langs de oevers van de Nijl een vruchtbaar terrein vond, alsof het daar naar zijn land van oorsprong was teruggekeerd.
Jezus verklaarde dat hij een exoterische leer had voor de menigten. Ze was meestal vervat in parabels en bevatte veel zaden voor meditatie, waardoor ze de intuïtieve mens tot een dieper begrip van ‘de weg, de waarheid en het leven’ kon brengen. Voor hen die bereid waren alles te offeren aan de Christus op de troon van het Koninkrijk der Hemelen in ieder menselijk hart, had Jezus zijn esoterische leringen die hij slechts kon mededelen aan de leerlingen die voldoende voorbereid waren om ze te begrijpen.
Deze ingewijde leerlingen maakten uit wat Elaine Pagels (2) de ‘ingewijde kerk’ heeft genoemd. Deze bestond in stilte en onder geheimhouding en steunde op een innerlijke verlichting die gnosis verleent, een spirituele kennis die zelf haar eigen waarde bewijst en op de universele verlichting van de mensheid is gericht. Deze kerk verzaakte aan openbare erkenning, prestige en uiterlijke organisatie, eerde verscheidene leraren en kende een rijke waaier aan overtuigingen, alle onder het schild en de bescherming van de authentieke traditie. Haar doel was het zuivere licht van de gnosis door te geven aan de moedige discipelen die bereid waren de Christos in hun meest innerlijk bewustzijn te zoeken .
Een van de schitterendste lichten van de tweede eeuw is Basilides, wiens kosmogonie een subtiele ethica bevatte die drie eeuwen lang zijn leerlingen heeft geïnspireerd.
Het leven van Basilides heeft in de g eschiedenis of in de legende geen zichtbaar spoor nagelaten, maar men kent wel de opeenvolging van geestelijke leraren met wie hij verbonden was en van wie zijn kennis afstamde. Simon Magus (3), een Samaritaan wiens raadselachtige leringen schitterden met een zeldzaam licht, werd door de vroege kerk tot haar voornaamste vijand uitverkoren. Menander (4), ook Samaritaan en zijn eerste en belangrijkste discipel, bereikte volgens Irenaeus eveneens ‘de hoogten van de magische kunst’.
Zijn authentieke magie of zielenwijsheid beloofde zelfbewuste onsterfelijkheid aan allen die de spirituele doop kunnen doorstaan, waardoor gehechtheid aan alle engelen en machten, gesitueerd ‘onder’ de onkenbare Eerste Kracht, wordt weggewassen. Menander had, op zijn beurt, twee voornaamste discipelen, Saturnilus van Antiochië en Basilides van Alexandrië. Volgens de traditie was Basilides in Alexandrië geboren, en hoewel hij volgens sommigen ook een tijd "tot de Perzen predikte ", heeft hij zijn leven doorgebracht met in zijn eigen stad te onderwijzen, waarschijnlijk rond 130.
In tegenstelling tot zijn eveneens Alexandrijnse tijdgenoot, Valentinus, heeft Basilides geen school gesticht. Schijnbaar verkoos hij ter beschikking te staan van hen die hem uit alle streken kwamen opzoeken. De enige discipel van hem, die men kan identificeren, is zijn zoon Isidorus (= door Isis gegeven), wiens 'Ethika' op de metafysica van zijn vader was gebaseerd. De leringen van Basilides hebben slechts overleefd door de onsympathieke ogen van twee zelf-aangestelde heresiologen, Irenaeus, die vrij fantaseert waar hij niet kan vervormen, en Hippolytus, die wel eerlijk is, maar zijn informatie selectief behandelt.
Basilides leerde dat in het begin Niets was: “gewoon niets, zonder heimelijk voorbehoud of sofisme”.
Wanneer ik zeg 'was' , bedoel ik niet dat het was. Ik wil alleen uitdrukken wat ik wil doen opmerken, namelijk dat er niets was. Wat ik nu zo formuleer is niet absoluut onzegbaar of onuitsprekelijk: wij noemen het 'onuitsprekelijk' maar het is zelfs niet onuitsprekelijk. Het staat boven elke naam die genoemd kan worden.
Deze uiteindelijke oorsprong, die geen naam heeft en waaraan niets kan worden toegekend, staat boven stof en Zijn, boven Zijn en Niet-Zijn. Er wordt naar verwezen door de ontkenning van de tegengestelden. Basilides gebruikte een soort afkorting voor een oneindig lange lijst van ontkenningen door het ‘Onzijn’ te noemen. Terwijl het niet mogelijk is iets over dit Onzijn te zeggen, daar het niet wil, denkt of waarneemt en zijn verhouding tot de geopenbaarde kosmos in het mysterie van de totale ontkenning verloren gaat (het toppunt waar de hoogste gedachte de leegte ontmoet), zegt Basilides toch dat het ‘vond’ dat het de wereld moest scheppen. Dit gevoel is verwant aan de even ondoorgrondelijke wens aangeduid in het frappante vers van de ' Rig Veda' : "Begeerte welde eerst op in Het. " (5)
Uit dit geheel ondenkbare proces rees het zaad van de Kosmos op, zoals het punt in de cirkel. Dit noumenale zaad bevatte 'in potentia' alles wat er zich daarna uit zou ontvouwen, juist zoals het mostaardzaad niet slechts wortels, stam, takken en bladeren bevat, maar ook de toekomstige geslachten van de plant. In dit goddelijk zaad bestond op het hoogste metafysische niveau een ‘drievoudige filiatie’ of drievoudig ‘zoonschap’. Eén deel bestond uit uiterst verfijnde deeltjes, een tweede uit grovere deeltjes en een derde uit deeltjes die zuivering of loutering behoeven. De drie stellen samen een soort monadische stroom voor, die zich door de opbouw van de wereld verdeelt en onderverdeelt en er de ontplooiing van uitmaakt.
De meest verfijnde vertakking snelde onmiddellijk terug naar hereniging met het Onzijn. Daar de drievoudige filiatie van dezelfde substantie is (consubstantieel) als alle gemanifesteerd bestaan, ofschoon verschillend in graad, bestaat er in alle wezens een hunkering naar het Onzijn als Dat wat boven en voorbij de ‘overvloedige gratie en schoonheid’ ligt. De grovere vertakking was als een vogel zonder vleugels: zij kon niet stijgen op eigen kracht. Om vleugels te verdienen volbracht deze tweede filiatie goede daden en vond er baat bij: zij verspreidde door de kosmos heen een diepe geest van goede wil.
Deze 'hagion pneuma', heilige adem of heilige geest, verhief de tweede filiatie terug naar het Onzijn. Enerzijds had de filiatie deze adem nodig om op te stijgen en anderzijds hing de adem af van de filiatie die hem in beweging moest brengen.
De derde filiatie bleef in het omhulsel van het zaad en louterde zich door goede daden te doen en er de verdienste van te verwerven. De opstijging van de eerste filiatie, rechtstreeks naar het Onzijn, had een kanaal verschaft voor alle daaropvolgende stijgingen. De tweede filiatie volgde, maar de vleugels van een vogel kunnen hem niet hoger dragen dan de dichtheid van de lucht toelaat. En zo rees deze filiatie tot op dat punt van sublieme verfijning waar haar vleugels op de goddelijke adem moesten zweven, beschouwd als de grens tussen deze wereld en de wereld hierboven, de ontmoeting tussen het hemelse en het bovenhemelse, uitgebeeld door het gewelf van de vaste sterren. Op deze manier werden de noumenale grondvesten van de wereld gelegd.
Uit de overvloed van de kosmische zaadstroom die nog gelouterd moest worden, ontsprong de grote archont, ‘van onuitsprekelijke schoonheid, grootheid en kracht’’. Wijzer, machtiger en transcendenter dan wie of wat dan ook in de wereld, bleef de grote archont toch onwetend over alles wat aan gene zijde van de heilige 'pneuma' lag. Als heer, bevelhebber, en wijze architect begon de grote archont de wereld tot in bijzonderheden te scheppen.
Uit de numineuze materialen die hij reeds bezat schiep hij eerst een zoon, die wijzer en prachtiger was dan hijzelf. Hij was vol bewondering voor zijn schepping maar besefte niet dat hij slechts in zijn eigen machtige sfeer het proces had herhaald waardoor de kosmos zelf was ontstaan. Hij zette zijn zoon in de bovenste plaats aan zijn rechterhand en samen voleindigden zij de gehele etherische schepping, ogdoade genaamd , de achtste, naar de achtste sfeer, die van de vaste sterren. In de afgewerkte etherische schepping stond een tweede archont uit de overvloed van de zaadstroom op, in alles bijna even prachtig als de grote archont. Basilidis waarschuwt:
De namen die wij gebruiken zijn voor het universum niet voldoende, want het is uiterst complex en zij schieten te kort.
Alleen vanaf de tweede archont is taal toepasselijk. Al wat ontologisch aan zijn verschijning voorafgaat (6), ligt buiten het bereik van het redenerende denken. De tweede archont verblijft in de hebdomade, de zevende, de zetel van de gemanifesteerde wereld, gesymboliseerd door de zeven heilige planeten.
Hij schiep eveneens een zoon die wijzer was dan hijzelf, en samen vormden zij de wereld die de kiemkracht van de derde filiatie inhoudt. Zo werd de kosmogenesis volbracht.
Deze scheppende, ontogenetische hiërarchie (7) is mogelijk omdat de drie principes van activiteit - de periodiciteit van tijd en ruimte, de kwaliteit, en de wijze van schepping – niet afhankelijk zijn van een demiurg of belichaamde intelligentie, maar deel uitmaken van het oorspronkelijke drievoudige zaad.
Voor Basilides is dit grootse drama van de kosmische ontwikkeling de achtergrond voor het historisch drama van de mensheid, zelf een herhaling van metafysische en eeuwigdurende gebeurtenissen, weerkaatst in de lens van de tijd. De derde filiatie hunkerde ook naar de opstijging, aangezien dat haar aard is, maar in tegenstelling tot de eerste en tweede kon zij dat niet realiseren, vanwege haar onzuiverheden. De leringen van Basilides lopen hier parallel met die van andere leraren: voor de discipelen van Hermes Trismegistus is Anthropos het archetype, zowel van de geïncarneerde mens als van de orde in de natuur; Adam Kadmon, de Hemelse Mens van de Kabbala, is het oermodel van de zielsvermogens in de mens en van de intelligentie werkzaam in de hiërarchieën van de natuur. Precies zo is de derde filiatie van Basilides de ziel in de mens en in de natuur. Om de onzuiverheid te overwinnen, die in de gemanifesteerde wereld verschijnt als onwetendheid en overeenkomt met de onkunde van de archonten betreffende de werelden boven hen, moet er een volmaakte doorbraak plaatshebben in de aardse duisternis om haar te verlichten.
Totdat deze verlichting kwam, scheen de archont van de ogdoade koning en heer van het Al. Om deze reden is het, volgens Basilides, dat de archont van de hebdomade in 'Exodus’ zegt: "Ik ben de God van Abraham, Isaak en Jakob, en ik heb aan hen de naam van God niet geopenbaard."
In zijn 'Brief aan de Romeinen' had Paulus geschreven: "We weten toch, dat heel de schepping tezamen zucht en kreunt in barensweeën tot heden toe," (Rom. 8,22) en "reikhalzend toch smacht de schepping naar de openbaring der zonen van God." ( Rom. 8,19, waar staat 'kinderen Gods'). Deze zonen van God openbaren zich wanneer zij gnostici worden, wezens die de Waarheid beseffen, echte ‘pneumatici’ vervuld van de goddelijke adem, die onwetende zielen terug naar de goddelijke orde kunnen brengen en hen op de weg naar volmaaktheid plaatsen.
Het evangelie kwam in de wereld, afdalend door alle sferen en rijken, om de loutering en verlichting te bewerkstelligen van de mensheid, die samen met de natuur de derde filiatie uitmaakt.
Het kwam werkelijk, ofschoon niets van boven neerdaalde, want de gezegende zoonsrelatie scheidde zich niet echt van het onbegrijpelijke en gezegende Onzijn. Zoals Indische nafta over een grote afstand ontvlamt wanneer het vuur verschijnt, stuwden de zielsvermogens zich op, uit de vormeloosheid van de lagere zwermen, naar de filiatie daarboven.
Zoals één kaars een andere doet ontbranden, en zo voort van kaars tot kaars, daalde het vuur van de opperste wijsheid van sfeer tot sfeer af naar de mensheid. Het evangelie ging eerst naar de zoon van Ogdoas, die het aan zijn vader, de grote archont, doorgaf. De grote archont beefde om zijn vroegere onschuldige onwetendheid, en dit is de betekenis van de woorden van de psalmist: "De vrees voor de Heer is het begin van de Wijsheid."
Vol spijt over zijn vroegere onwetendheid, volgde de grote archont de raad van zijn zoon; geheel de ogdoade werd toen vervuld van het schitterende licht van de gnosis. Vervolgens deelde de zoon van de grote archont hetzelfde mysterie mede aan zoon van de tweede archont, van wie het rijk de hebdomade is, en hetzelfde proces van verlichting voltrok zich opnieuw. Nu verspreidde het vurige evangelie zich door de schepping van Hebdomas, die uit 365 hemelen bestaat, elk met zijn eigen hiërarchie en archont, gesymboliseerd door het aantal dagen van het aardse jaar. Wanneer het aantal dagen van het jaar gedeeld wordt door dat van de heilige planeten (365:7), is het quotiënt tweeënvijftig, het aantal weken in het jaar, waarbij één overblijft voor de tweede archont, die over de hele hebdomade presideert en ze samenhoudt.
Zoals de draad die de vele hemelen tot één hebdomadische sfeer samenbindt, beweegt de tweede archont er doorheen als een spiraal. Daar heet hij Abrasax of Abraxas, of 365. (In het Griekse systeem van de getalwaarden der letters is A = 1, B = 2 , R = 100, A = 1, S = 200, A= 1, X= 60, totaal 365.) Net zoals de ogdoade universeel werd verlicht door de grote archont vanuit zijn zoon, en de hebdomade op dezelfde manier, wordt de gemanifesteerde wereld, waarin de derde filiatie verblijft, verlicht door Jezus, de zoon van Maria.
Uit de hebdomade kwam nu het licht, dat van de ogdoade daarboven tot de zoon van de hebdomade was neergedaald, tot Jezus, de zoon van Maria, en hij werd verlicht en geheel opgenomen in het licht dat door hem scheen.
Zo verklaarde Basilides de woorden van het 'evangelie van Lukas': "De Heilige Geest zal over u komen, en de macht van het Hoogste zal u overschaduwen." Het evangelie was langs de draad Abrasax in de wereld van de mens gekomen.
Jezus, een mens die het Licht ontving zonder enig voorbehoud of tegenstand, wordt verlicht door de Wijsheid van de hogere wereld, en in deze zin is hij 'Soter', de verlosser van de mensheid. Wij leven in het lange tijdperk waarin het licht allengs tot in elke uithoek van de wereld wordt verspreid. De pneumatici, zij die tot het licht van de gnosis zijn ontwaakt, ontvluchten deze wereld niet om Jezus te volgen en haastig naar persoonlijke verlossing te streven, evenmin als de archonten hun sferen achterlieten toen zij de waarheid ontdekten. Deze zelfverkozen uitverkorenen blijven in de wereld om de hele mensheid te helpen in haar natuurlijke hunkering naar het onkenbare Onzijn. De wereld zal verder gaan zich te ontvouwen tot de gehele derde filiatie, samengesteld uit deeltjes of vonken in menselijke wezens, weer één enkel geheel wordt.
Deze stralende eenheid is de zelfbewuste broederschap van de mensheid en van haar broederschap met de natuur. Zodra dit in het diepste bewustzijn van de mens ten volle wordt erkend, zal de derde filiatie Jezus waarschijnlijk volgen, door het kanaal Abrasax, door de hebdomade, door de ogdoade, en de grens van de Heilige Geest doorbreken; zij zal de tweede filiatie meedragen, die daar gebleven was als de drempel van aantrekking tot onbeschrijfelijke eenheid met en oplossing in het Onzijn, een toestand die boven alle pogingen tot naamgeving, kenschetsing of zelfs symbolische betekenis is verheven.
Wanneer de tweede filiatie wordt verlost door de actie van de derde, laat zij de heilige adem, 'hagion pneuma', als een verlaten psychisch voertuig achter, net zoals de derde filiatie, het pneumatische of spirituele in de mens, haar psychisch gewaad in haar opstijging tot het Goddelijke Onkenbare achterlaat. Spijtig genoeg kan zelfs de oprechte Hippolytus op dit punt de leringen niet meer volgen die hij zo graag als ketters zou hebben gebrandmerkt. Zijn verward bericht suggereert dat volgens Basilides de heilige adem, die de grenslijn vormde tussen de wereld en de wereld daarboven, plaats zal nemen in het psychisch voertuig van de verloste derde filiatie en gereed zal staan om het grote kosmische drama een fase verder in de evolutie te herhalen. Wanneer dit gebeurt, bedekt een grote onwetendheid alles wat onsterfelijk is, maar niet bekwaam tot transcendentie, en de kosmos zinkt weg in een diepe slaap. Misschien is dit het 'pralaya' van de Hindoes, en misschien was het hier de bedoeling, een slaaptoestand te suggereren die door een ontwakende dageraad van kosmische activiteit zou worden gevolgd. (8)
Het evangelie is kennis van de wereld hierboven. In de woorden van het 'evangelie van Mattheus': wanneer de grote archont van de ogdoade het hoorde, was hij "verheugd en bovenmate blij". Deze vreugde is de 'goede tijding’ die van sfeer tot sfeer werd doorgegeven totdat Jezus haar aan de mensheid komt aanbieden. Het binnendringen van het licht van de Christos in de vormloze wereld van onwetendheid bracht aan mens en natuur een spirituele orde.
Daarom wordt de Christos 'Caulacau' genoemd, met een gnostische term afgeleid van een duister gezegde in de tekst van Jesaja, "qaw la qaw", wat ‘voorschrift na voorschrift’ betekent.
De spirituele en ethische orde in de leringen van Jezus stelt het pneumatisch ontwaken van de mensheid voor, waardoor zij haar ware natuur, geschiedenis, erfenis en lotsbestemming leert kennen. Voor Basilides moet alle verlossing universeel zijn, en verlossing is niets anders dan bevrijding uit oorspronkelijke onwetendheid. Deze louterende verlichting is gnosis, uiteindelijke kennis, maar in ieder mens die er actief aan deelneemt vertoont zij zich als ethisch besef.
Terwijl pneumatici en gnostici de menselijke wetten irrelevant en belachelijk kunnen vinden, is dat slechts zo omdat zij in zichzelf een morele integriteit hebben ontdekt die zo diep gaat dat zij een zuivere spiegel voor het spirituele zien wordt.
Isidorus, de zoon van Basilides, schreef dat alle mensen behoeften hebben die zowel natuurlijk als nodig zijn, en dat het een voorwaarde van het bestaan in de aardse sfeer is, aan die behoeften te voldoen. Die toestand is een gevolg van de onwetendheid van de derde filiatie wanneer zij de (stoffelijke) natuur doordringt. Andere menselijke behoeften zijn wel natuurlijk, maar niet nodig, en wanneer het menselijke denken deze begint te onderscheiden ontwaakt het tot zijn inherent ethisch besef.
Iemand die zegt: ''Ik wens geen kwaad te doen", maar alleen aan het kwaad denkt, weerhoudt zich slechts van dwaling uit vrees voor een uiterlijke bestraffing. In zijn standpunt is er geen element van gerechtigheid, niets dat aan de gnosis deelheeft. Deze houding zal, evenzeer als morele laksheid, aanwassen laten groeien op de metafysisch eenvoudige ziel. De ziel die helemaal met zulke aanwassen begroeid is, sluit zich af van de stralende vibratie van het licht en kan niet meer aan de menselijke broederschap deelnemen. Blinde trouw aan regels zal haar niet helpen: ethische beheersing volgt op het morele besef van een spiritueel wakker verstand, en dit betekent dat wij tot de kern van ons wezen moeten doordringen met het gebruik van de noëtische rede.
Wanneer men dit doet, ontmoet de straling van het licht van binnen het grotere consubstantiële licht van buiten, en dan worden alle vreemde aanwassen weggebrand. Wanneer het licht van de Christos wordt vrijgelaten, zal het zich natuurlijk en onveranderlijk bij de Christos zelf voegen, zoals de stroom terugkeert naar de oceaan en, zoals een straal naar haar centrum, keert de ziel terug naar haar onbekende en steeds onkenbare Bron.
Basilides leerde waarheden die wereldse kerkmensen angst aanjoegen, want hij hield staande dat Jezus niet het instrument van geloofsvormen en instellingen was, maar veel meer de vertegenwoordiger van datgene in mannen en vrouwen dat de wetten van de wereld achter zich laat, en de werelden zelf, en dat zich boven geschiedenis en kosmogonie verheft, boven tijd en ruimte, één met het Ene dat geen naam heeft.
Ondanks het feit dat hij geen school had gesticht en ondanks de niet aflatende pogingen van de kerk om alle overblijfselen van zijn leer uit te wissen, volgden vele discipelen driehonderd jaar lang zijn weg. Zelfs voordat het orthodoxe christendom zijn eerste millennium had bereikt, kon men in stil gefluister nog steeds de naam 'Basilides' horen.
(Vertaald uit ‘Hermes’, Concord Grove Press, Santa Barbara, California, U.S.A. voor maart 1982, jaargang VIII, nummer 3.)
Voetnoten:
-
De tweede doelstelling luidt: De vergelijkende studie van oude en moderne religies, filosofieën en wetenschappen en het aantonen van het belang van zo’n studie.
-
Elaine Pagels, een Amerikaanse, behaalde in 1970 haar doctoraat aan de universiteit van Harvard, werd professor in Barnard College, Columbia University (New York) en was vanaf 1975 voorzitter van het departement religies op Barnard. Samen met andere geleerden heeft zij verschillende teksten uit de bibliotheek van Nag Hammadi uitgegeven. Zij heeft diverse wetenschappelijke werken gepubliceerd, waarvoor we verwijzen naar het internet, dat daarover een uitgebreide opsomming biedt.
-
Simon Magus; zie deel 2 in deze reeks.
-
Over Menander (Menandros), bezitten wij slechts summiere kennis via de werken van vroege kerkvaders en ‘heresiologen’, zoals Justinus, Irenaeus en Tertullianus. De ketters moesten wel veel belangstelling onder de vroege christenen genieten, ofwel interesseerden de kerkvaders zich voor hen. Bijzonderheden vindt men o.a. in Hans Leisegang, ‘Die Gnosis’, Alfred Kroner Verlag, Stuttgart, 1955.
-
Zie Theosofisch Glossarium HPB, vertaald en uitgegeven door GLT Antwerpen. Lemma: Kama Deva.
-
Anders gezegd, wat nog hoger staat in ‘zijnskwaliteit’, m.a.w. wat universeler is.
-
Een hiërarchie of groep van geestelijke wezens die een kosmisch bestaansniveau of ‘gebied’ voortbrengt of instelt.
-
Schijnbaar wist Hippolytus helemaal niets over de leer van de kosmische periodiciteit.