Marsilio Ficino
Plato beweerde dat in alle dingen één waarheid schuilt, het licht van het Ene, het licht van de Godheid, gegoten in alle geesten en in alle vormen, het licht dat de vormen aan de geesten aanbiedt en dat de geesten aan de vormen bindt. Ieder die Plato wil begrijpen, moet daarom de ene waarheid, de ene lichtstraal van de ene Godheid erkennen. Deze straal priemt door de engelen, zielen, hemelen en andere lichamen heen...; haar pracht schijnt door ieder individueel ding in overeenstemming met zijn aard, zich uitend als gratie en schoonheid.
Daar waar deze straal helderder priemt, trekt zij de schouwende mens naar zich toe, stimuleert zij de denker, grijpt zij diegene die naar haar toekomt. Deze straal dwingt hem haar glans boven al het overige te vereren als een goddelijke geest; eens zijn vroegere aard terzijde gelegd, streeft hij ernaar niets anders te worden dan deze glans zelf.
Marsilio Ficino
Door de handelscentra van het Italiaanse schiereiland was de Florentijnse Renaissance als een fakkel die aan de dageraad voorafgaat. Zij verspreidde zich van daaruit snel noord- en westwaarts door Europa heen om uiteindelijk in een veelkleurige rijpheid Engeland te bereiken. De natuur werkt op een geleidelijke manier. Dit is zelfs zo bij een bloemknop die in de tijdspanne van één enkele nacht tot een bloem openbarst, aangezien het volledige voorafgaande bestaan van de plant onverbiddelijk naar dit flitsend moment van triomf toegroeit. Zo ook gaat het in de menselijke geschiedenis: machtige tijdperken en uitingen van ideeën worden reeds lang voor hun uitbarsten gevormd.
De Renaissance was revolutionair in haar ongeremde terugkeer naar de waarden en regels van de klassieke wereld, maar anderzijds ook evolutief in de distillatie van ideeën en inzichten vanuit de Middeleeuwen. Ze nam een gedurfde houding aan, vooral in haar aanbidding van de natuur en in haar verheerlijking van de mensheid als dat vitale deel in de natuur dat haar kan overstijgen door een ontwaken en een richten van haar bewustzijn op haar goddelijke bron.
De diversiteit van dit tijdperk toont duidelijk de wisselwerkingen tussen allerlei menselijke activiteiten. De kruistochtridders brachten exotische verhalen mee over islamitische pracht en oosterse wijsheid; handelaren brachten uit het oosten niet alleen een stroom van goederen, maar ook van ideeën en kunst; ontdekkingsreizigers zeilden naar onbekende streken. De ijzeren, dogmatische greep van de kerk op een decadent christendom werd aanvankelijk losser en viel vervolgens helemaal weg; een aantal mensen werd aldus aangespoord om vrij en creatief hun plaats in het grootse schema van het collectieve bewustzijn te gaan overdenken.
De krachtige essentie van de renaissancegeest werd door Pico della Mirandola (1463-1494) tijdens zijn korte leven in praktijk gebracht en in zijn werk 'Over de waardigheid van de mens' (De dignitate hominis) uiteengezet. (zie volgende nummers in deze reeks (vert.) Met een kolossaal inzicht trachtte hij de mysteriën, angstvallig bewaard in het oosten, vaste voet in het westen te laten krijgen. Marsilio Ficino, zijn oudere collega, die hem trouwens ook overleefde, leverde hiertoe de bredere context.
Marsilio Ficino werd geboren op 19 oktober 1433, te Figline, een klein stadje in de bovenvallei van de Arno. Zijn vader was een vooraanstaand geneesheer; hierdoor kon Marsilio na hun verhuizing naar Firenze zich bij het hof van Cosimo de Medici aansluiten. Zijn moeder was helderziende en gaf deze gave in zekere mate aan haar zoon door. Marsilio kon opgroeien in de beschaafde atmosfeer van Firenze en ontving hier een ‘up-to-date’ humanistische opvoeding.
In 1439, toen hij zes jaar oud was, had er in Firenze een algemene kerkvergadering plaats (het concilie van Firenze) in een (laattijdige) poging om het oosterse en westerse christendom te herenigen. Cosimo de Medici ontmoette hier de Byzantijnse filosoof Gemistos Plethon (1) van Mistra, van wie de liefde voor de platonische filosofie en afkeer voor Aristoteles zowel legendarisch als besmettelijk waren.
Het wankele akkoord dat beide kerken bereikten overleefde nauwelijks het einde van het concilie. Daarentegen zag Gemistos de kans in Firenze de platonische Academie weer op te starten en door middel van de pythagorisch-platonische theosofie de christelijke onenigheid te overstijgen Hij gaf Cosimo's verbeelding een impuls die bleef natrillen totdat de tijd rijper werd. Naarmate Marsilio's persoonlijkheid zich verder ontwikkelde bemerkte Cosimo zijn levendige interesse voor Plato, dit niettegenstaande het feit dat Marsilio geen Grieks kende en dat Plato's geschriften nog nauwelijks in het Latijn waren vertaald.
Daarnaast getuigde Marsilio Ficino van een bescheidenheid en genereuze warmte. Cosimo, onder de indruk, bood hem de nodige middelen aan, die hem moesten toelaten een volledige opvoeding te ontvangen, studie van het Grieks inbegrepen. Als tegenprestatie vroeg Cosimo dat Ficino Plato in het Latijn zou vertalen en zijn spreekbuis in de westerse wereld zou worden. Marsilio ging hiermee akkoord en vertaalde in de loop der jaren alle dialogen. In 1491 werden ze gedrukt met behulp van het recent ontwikkelde drukproces. Net zoals Plato alles wat hij had geschreven voor zijn eerste ontmoetingen met Socrates had vernield, zo ook verbrandde Marsilio Ficino al zijn jeugdgeschriften en wierp zich op Griekse manuscripten van zijn meester. Hij oefende zich gedurende zeven jaar vooraleer de vertaling van Plato's werken aan te vangen.
De Florentijnse Academie groeide zonder statuten of bestuurders, enkel gegrondvest op toewijding aan de studie van Plato en de neoplatonisten. Zij werd de toetssteen voor de renaissancegedachte, beïnvloedde geheel Italië, en verspreidde zich door heel Europa door middel van een intense correspondentie.
De Academie, als filosofische school met diepgeestelijke roeping, was niet politiek gericht. Evenwel was haar lot van de Medici afhankelijk. In 1462 stelde Cosimo aan Marsilio Ficino een kleine villa ter beschikking, waar de Academie kon vergaderen.
De villa was gelegen te Careggi, op de hellingen van de Montevecchio, in de nabijheid van Firenze en van het landgoed van de Medici. Marsilio richtte daar zijn studieruimte in, versierd met een schilderwerk van de aardbol geflankeerd door een neerslachtige Heraclitus en een lachende Demosthenes. Bovendien scheen hij hier voortdurend een lamp brandend te houden voor een buste van Plato. Daarnaast gaf Cosimo aan Marsilio Ficino nog een privéwoning in Firenze. Hij werkte daar, maakte vertalingen en commentaren, en schreef lezingen aan vrienden en het algemene publiek. Zijn eerste hoofdwerk was een gedetailleerd commentaar op de 'Philebus'. Dit werd aan de bewonderende Cosimo voorgelezen twaalf dagen voor zijn dood (1464). Cosimo's zoon en opvolger, Piero (de Jichtige, 1416-1469) was weinig geïnteresseerd in de Academie. Hij zette evenwel zijn vaders steun verder, en stelde daarnaast Marsilio Ficino aan tot hoofdleraar voor zijn zoon Lorenzo (1449-1492). Deze werd een toegewijd student, briljant denker en genereus weldoener.
In 1473, op veertigjarige leeftijd, werd Marsilio tot priester gewijd en in 1487 aangesteld als kanunnik van de Florentijnse San Lorenzokerk. Hij zag in de platonische traditie de ware wortels van het christendom en trachtte beide te verzoenen; Christus' spirituele boodschap trachtte hij te ontdoen van de ballast van de aristoteliaanse scholastiek. Niettegenstaande zijn delicate gezondheid, vervulde hij energiek zijn plichten; hij onderwees, predikte, schreef zijn 'Platonische theologie' omtrent de onsterfelijkheid van de ziel, zijn ‘Omtrent de christelijke religie’-, en vertaalde Dante's ‘De monarchia’ in het Italiaans. Toen zijn ouders te oud werden om nog voor zichzelf te zorgen, ging hij bij hen wonen en voor hen zorgen tot aan hun dood.
Hij overspoelde zijn vrienden met warme filosofische brieven en spoorde hen aan van de excessen van een corrupte kerk afstand te doen en een christelijk leven te leiden, verlicht door Plato. Hijzelf leefde eenvoudig, met weinig behoeften. In tegenstelling tot sommige geleerden die zich verrijkten door intimidatie en vleierij, aarzelde Marsilio Ficino nooit de Medici het ethische leven aan te prijzen, zonder hier iets voor terug te vragen. Zijn dankbaarheid voor zijn beschermheren was groot en eindeloos, maar anderzijds bleef hij persoonlijk zo arm dat zijn werk nooit had kunnen worden gepubliceerd zonder de privéhulp van zijn vrienden.
Wanneer in 1494 zowel Pico della Mirandola als Angelo Poliziano (2) stierven, beschouwde Marsilio Ficino zijn werk als beëindigd. In datzelfde jaar werden de Medici uit Firenze verdreven, en keert Marsilio vermoedelijk terug naar het platteland, waar hij enkel nog enig privéonderwijs geeft. In 1499 sterft hij; de lijkrede wordt verzorgd door een kanselier van de Florentijnse Republiek.
Voor Marsilio Ficino was de menselijke waardigheid de centrale bestaansfactor; het is de lens waardoor elk menselijk streven moet worden bekeken, het is de toetssteen voor alle beoordelings- en onderscheidingsnormen. De grondslag hiervoor is tweeledig: de onsterfelijkheid van de ziel en haar inherente goddelijkheid. Deze ideeën waren op dat ogenblik zo verwaarloosd dat zij buiten het kerkelijk dogma vielen; met humor eiste Marsilio daarom een patent op deze ideeën op. Na zijn dood, en dankzij zijn voorvechterswerk, erkende het Lateraans concilie (3) van 1512 de onsterfelijkheid van de ziel; anderzijds werd de goddelijkheid van de ziel niet aanvaard aangezien dit in tegenspraak was met de leer van de erfzonde. Op deze gronden impliceert de menselijke waardigheid het bestaan van een universele gemeenschap van mensen en zielen in evolutie, waarin ieder individu voor zichzelf verantwoordelijk is. Marsilio Ficino begreep dat enkel de liefde alle individuen tezamen kan brengen, iedere instelling kan ondersteunen, iedere creatieve vooruitgang kan voeden, en ieder menselijk wezen aan de Godheid kan vasthechten. Volgens hem bestonden er twee dialogen die de tijdloze doctrines van de 'prisci theologi', de antieke theologen, het meest volledig verwoordden. Het 'Symposium' leverde een complete filosofie en psychologie van de liefde, en de 'Philebus' bood een begrijpen van het hoogste goed aan door middel van dialectische discussie omtrent genot en ervaren van het eeuwig Goede.
Het Universum is volgens Marsilio opgebouwd uit een immense harmonische hiërarchie van vijf onderscheiden niveaus, waarbij ieder meer gedetailleerd, geparticulariseerd is dan zijn ontologische voorganger. Vanuit de grenzeloze Godheid doorloopt de neergaande rangorde de niveaus van de hemelse geest der engelen, de rationele ziel, de wereld der kwaliteiten of eigenschappen, en het materiële.
Marsilio Ficino maakte een onderscheid tussen het materiële en het niveau van de kwaliteiten, waarin waarneming noodzakelijk is. Hierdoor plaatste hij de mens in het midden van de bestaansladder waarop ieder wezen zijn eigen plaats inneemt. De mens neemt een middenpositie in tussen absolute geest en primaire stof, op een ontologisch platform van waaruit hij enerzijds in staat is om de externe wereld te begrijpen, en anderzijds kan trachten de goddelijke rangorden te kennen van waaruit hij evolueert. Alles in de natuur is aldus gekoppeld door middel van occulte affiniteiten, die zich misschien nog het duidelijkst uiten in astrologische verbanden. De ziel is dat centrum waarin al deze verbanden zich ontmoeten; zij staat centraal binnen alle bestaande dingen.
De menselijke ziel is mysterieus verbonden met de Anima Mundi, de Wereldziel; ze is een microkosmisch weefsel van de intelligente krachten in de macrokosmos. De ziel kan het hiërarchische en dynamische universum slechts door meditatie begrijpen. Door een inwendig ervaren van zichzelf is ze klaar om dat te herkennen waarvan ze in oorsprong een weerkaatsing is. De contemplatieve vlucht van de ziel naar het Goddelijke toe wordt mogelijk gemaakt door twee tezamen werkende vleugels: het intellect en de wil. In een brief aan zijn naaste vriend Michele Mercati, schildert Marsilio Ficino de Godheid af in een creatieve dialoog met de ziel.
Door begrip en door liefde stijg je op voorbij iedere mate van intellect, tot het leven zelf, tot puur bestaan, tot absoluut zijn. Begrijpen is niet voldoende, tenzij je niet enkel goed begrijpt, maar ook het Goede zelf begrijpt.
Zonder enige twijfel is enkel het Goede voor jou voldoende, want de enige reden waarom je iets zoekt is dat het goed is.
Daarom, o ziel, is het Goede jouw schepper, niet het goede lichaam, niet de goede geest, niet het goede intellect, maar het Goede zelf...
Wens je het aanschijn van het Goede te zien? Kijk dan rond je, naar het ganse Universum, vol van zonlicht. Kijk naar het licht van de materiële wereld, vol met vormen in voortdurende beweging. Neem het materiële weg en laat de rest; je hebt dan de ziel, een onstoffelijk licht dat alle vormen aanneemt en vol verandering is. En opnieuw, neem hiervan de veranderlijkheid weg, en je hebt het niveau der engelen bereikt, het onsterfelijk licht dat alle vormen aanneemt, maar niet verandert. Neem hiervan nu de diversiteit weg, waardoor iedere vorm, ingeprent in het licht, zich van dit licht onderscheidt.
De essentie van het licht en van iedere vorm is nu dezelfde; het licht geeft vorm aan zichzelf, en door zijn eigen vormen geeft het vormen aan alles. Dat licht geeft licht zonder enige begrenzing, want het verlicht door zijn eigen natuur, niet besmet door menging met iets anders. Noch kan het verzwakken; het behoort immers bij niets, en het schijnt dus in dezelfde mate door alles heen. Zijn bestaan is zelf-afhankelijk, en het geeft bestaan aan alles; zijn eigen schaduw is het licht van de zon.
Door een opeenvolgend wegnemen van de lagere zijnsniveaus bereikt men het Goede zelf. Deze trap der kennis bestijgt men niet, zonder een intense en volgehouden wilsinspanning ondersteund door liefde.
Wat dan is het licht van de zon? Het is Gods schaduw.
En wat is dan God? God is de zon van de zon;
het zonlicht is de Godheid in de stoffelijke wereld en de Godheid is ook het zonlicht stralend op de intelligenties van de engelen.
Mijn schaduw, o ziel, is zo dat hij het mooiste is van alle fysische dingen. Wat denk je dat de aard van mijn licht is?...
Houd je van het licht, overal, boven alles?
Inderdaad, houd je enkel van het licht?
0 ziel, houd enkel van mij, enkel van het oneindige licht.
Houd van mij, het licht, zonder begrenzing.
Dan, zeg ik, zal je schijnen en oneindig gelukkig zijn.
Slechts de onvoorwaardelijke liefde voor het goddelijk licht brengt de ziel tot haar doel, een permanente bewuste eenheid met het Goddelijke. Alle mindere liefde wordt opzij geschoven; al het aangeleerde, dat valt buiten dit verlichte samengaan van mens en het goddelijke, verdwijnt. Dan zegt de ziel:
Hoe vol van leven is dit sterven van mijzelf en dit leven in de Godheid, waarbij ik sterf onder de doden maar leef voor het leven,
leef door het leven en mij verheug in de vreugde.
Uitstijgend boven het rationele denken en het verbeeldend intellect, verspreidt de onsterfelijke ziel haar puur bewustzijn in alle richtingen die haar, paradoxaal, trekken naar haar essentie, verlicht door de Goddelijke vlam.
Marsilio's bevestiging van de onsterfelijkheid van de ziel is geen argumentering ten gunste van een 'post mortem' verderzetting van een of andere persoonlijke, particuliere menselijke eenheid, maar eerder ten gunste van het opnieuw tevoorschijn komen van het ware zelf van ieder schepsel.
Het doel van het menselijk bestaan is de goddelijke verlichting, en de onsterfelijkheid is een noodzakelijke voorwaarde om de ziel van haar binding met de illusies te kunnen bevrijden. Ieder argument der Ouden werd door Marsilio Ficino gebruikt om de onsterfelijkheid als de voleinding en de drijfveer voor het geestelijk streven aanvaardbaar te maken. Michele Mercati vertelde aldus aan zijn kleinzoon dat Marsilio, als een laatste argument, na zijn dood voor hem als een licht was verschenen om aldus de juistheid van de onsterfelijkheid te demonstreren.
Marsilio's doctrine omtrent de liefde was gestoeld op het 'Symposium'. Sedert Plutarchus werd Plato's geboorte herdacht op 7 november. Deze gewoonte werd dankzij Marsilio Ficino bij de Florentijnse Academie heringevoerd. Aldus verzamelde hij op 7 november 1474 de intiemste leden van de Academie teneinde het 'Symposium' opnieuw op te voeren. Het resultaat schreef hij neer in een korte verhandeling ‘Over de liefde’.
Liefde is het vitale principe dat aan het universum zijn vorm geeft vanuit de pregenetische chaos. Ze is ook de bindende kracht die de kosmos verenigt en al zijn bestaansniveaus harmonisch tezamen houdt. Binnenin de menselijke ziel neigt de liefde er verder toe haar mindere uitingen weg te bannen ten gunste van haar meer universele uitingen. Terwijl God liefde is, is liefde ook de actieve kracht in de mens en in de natuur. In deze zin is de mens het beeld van de Godheid.
In ‘De christelijke religie’ schrijft Marsilio Ficino:
Laat de mens zichzelf eren als beeld van de Godheid. Laat hem ernaar streven terug tot God op te stijgen, zoals God zich verwaardigt om tot hem op mysterieuze wijze neer te dalen. Laat hem het Goddelijke met zijn ganse hart liefhebben; laat hem aldus zichzelf in het Goddelijke transformeren, dit Goddelijke dat zich door een singuliere liefde wonderbaarlijk transformeerde in de mens.
Christus vertegenwoordigt de neerdaling van de goddelijke liefde in het menselijk rijk, alsook de mogelijkheid van de menselijke opstijging in het rijk der goden. Hoe immens ook de afstand tussen beide is, de liefde verzekert de mens dat deze afstand door contemplatief streven overbrugd en zelfs volledig overstegen kan worden. De mens kan God worden. De ware filosofie, de liefde voor de wijsheid en de wijsheid der liefde, is één met de ware religie, de liefde die het mensdom opnieuw verbindt met zijn goddelijke oorsprong. Plato en Christus brachten dezelfde boodschap, niet verschillend van de originele en fundamentele leringen van iedere religie en spirituele traditie.
Marsilio Ficino was de uitvinder van de term ‘platonische liefde’; hiermee doelde hij op de vriendschap als menselijke expressie van de goddelijke liefde. Het is slechts omdat de mens van nature uit het Goede zelf liefheeft, dat hij de deugden van zijn medemensen kan liefhebben. Echte relaties en ware vriendschap zijn geworteld in en ondersteund door de kernsteen van het menselijk leven; de oorspronkelijke liefde voor het Goddelijke. Iedere verheven relatie tussen twee individuen is in realiteit een triade die de twee vrienden en de Godheid omspant.
Vriendschap helpt de ziel bij haar innerlijke opgang naar de spirituele Zon. Liefde is de aantrekkende kracht van het Goede, de voorbereiding voor het mystieke leven.
Liefde verenigt het universum, trekt de mensheid naar haar oorsprong, integreert het individu in iedere trede van de goddelijke opgang. Het Goede weerspiegelt zich in ieder zijnsniveau als de op dit niveau grootst mogelijke eenheid. Geluk is de inwendige voldoening en kalme tevredenheid veroorzaakt door de toenemende graad van volmaaktheid bij de bewuste opgang van de ziel. Het ethische en intellectuele genot gegeven aan een filosoferend verstand zijn slechts een prelude op de mystieke zegening van de meditatie.
Zelfs de geest der engelen moet door alle schaduwen heen om in het onuitwisbare licht van het Goede, het Agathon, Brahmâ Vach te worden opgelost. Deze filosofische en mystieke visie, alhoewel door de tijd heen verzwakt, liet een diepe indruk na op de generaties na Marsilio Ficino.
Augustinus Steuchus, diep beïnvloed door Ficino's mystieke leringen, schreef een boekwerk getiteld 'De philosophia perenni'. Hierin verkondigde hij aan het christendom de antieke traditie dat er een aloude wijsheid bestaat, die buiten alle culturen en tijdperken leeft, die de authenticiteit in iedere lering en traditie inspireert, een stem die de mensheid terug tot zichzelf roept, en die de mogelijkheid tot zelfregeneratie en tot hergeboorte in het Goddelijke bekend maakt.
VOETNOTEN
(1) Georgios Gemistos Plethon (Constantinopel +/- 1355 - Mistras 1452), Grieks humanist en stichter van een platonische academie te Mistras. Zijn neoplatonisme stond afwijzend tegenover Aristoteles en de scholastiek. Zijn hoofdwerk ‘Geschrift over de wetten’ werd na zijn dood grotendeels verbrand; de overgebleven fragmenten werden in 1858 heruitgegeven.
(2) Poliziano (1454-1494) was dichter, humanist, en leraar van de kinderen van Lorenzo de Medici.
(3) Het gaat hier om het vijfde Lateraans Concilie (5/1512 - 3/1517), samengeroepen als verzet tegen het schismatieke Concilie van Pisa (1511-1512).
(4) Het is zeker niet misplaatst, na deze romantiserende verhandeling over Marsilio Ficino, enkele nuchtere encyclopedieën over zijn persoon te consulteren. De volgende tekst is een sterk ingekort resumé van wat de volgende werken over hem vermelden:
- Encyclopedia Universalis
- Dictionaire des Philosophes
- Grote Nederlandse Larousse Encyclopedie.
4a Ficino’s geschriften.
Een van de vroegere werken van Ficino is de Latijnse vertaling van het Corpus Hermeticum (gevraagd door Cosimo de Medici in 1463, toen Ficino 30 jaar oud was). In de inleiding bestempelt hij Hermes als de eerste theoloog, wiens lering werd doorgegeven aan Orpheus, Pythagoras, Philolaos, en Plato, alsook aan Zoroaster voor de Perzen, Mercurius voor de Egyptenaren, Mozes, Atlas, Prometheus, en de neoplatonisten Proclus en Plotinus. Het idee van de aloude overlevering steunt op Gemistos Plethon die het voorchristelijke platonisme ziet in het licht van Zoroaster en de Chaldeeuwse orakels.
Enige werken zijn:
- Vertalingen van Plato's dialogen (1469)
- De ‘De christiana religione’ (1474)
- De ‘Theologia platonica’ (platonische theologie over de onsterfelijkheid van de ziel), (1474 of 1482, volgens de ene of de andere bron)
- Vertalingen van de Enneaden van Plotinus (1486)
- Vertalingen van werken van Dionysius de Areopagiet (1492).
4b Ficino's filosofische impact.
Volgens sommigen (A. Rivaud in zijn 'Histoire de la philosophie') was Ficino, als tijdgenoot van Nicolaus van Cues, (zie Gele Reeks, boek V nr.6 (vert) Machiavelli, Leonardo da Vinci en Pico della Mirandelo, de belangrijkste intellectuele kracht achter de Renaissance. Daar waar zijn voorgangers Aristoteles in zijn averroïstische versie huldigden, legt Ficino de verbinding tussen de platonisten en het christendom. Door zijn Latijnse vertalingen leerden de 16e en 17e eeuw het platonisme opnieuw kennen. Ficino benadrukt in de mens niet meer het zondige, maar het goddelijke, alsook de menselijke vrije wil om naar zijn Goddelijke oorsprong al dan niet te willen terugkeren. Met de Italiaanse Renaissance wordt het scheppende aspect in de mens beklemtoond; de mens kiest zijn bestemming.
Ficino begrijpt dat de menselijke ziel de macrokosmos niet meer passief ondergaat, maar hierin actief meewerkt. Zij gebruikt grondstoffen om op haar beurt te scheppen, zij hervindt het mooie in de kunsten, zij ligt aan de basis van de nieuwe wetenschappen en technieken.
4c Ficino aan de basis der Europese academies.
Ficino en de Medici liggen met de Florentijnse Academie aan de bakermat van de latere West-Europese academies. De Academie, gesticht in 1462 en gehuisvest in een villa van de Medici, spiegelde zich aan de filosofische school van Plato, op haar beurt gehuisvest in de privé tuinen van de rijke Athener Akademos.
Er werd van uitgegaan dat de vrije discussie tussen geletterden de geestelijke ontwikkeling beter diende dan de lezingen aan de universiteiten, beïnvloed door de scholastische traditie.
Ficino's voorbeeld werd snel nagevolgd in andere Italiaanse steden; in hun eerste fase waren dit steeds vrije groeperingen van geletterden, onregelmatig vergaderend en zonder statuten.
Rond 1530 bestaan in Italië reeds een vijfhonderd academies, gekenmerkt door een hoge graad van specialisatie: theater, muziek, Italiaanse taal, klassieke talen, theologie, medicijnen...
Het structurele, regelmatige aspect krijgt geleidelijk de bovenhand (om in het Frankrijk van de 17e en 18e eeuw een steunpilaar van de monarchie te worden). Een individu was eventueel lid van verscheidene academies (er waren niet minder dan 70 academies in Bologna, 56 in Rome, en 43 in Venetië), waardoor een kruisbestuivend effect kon plaatsvinden.