Roger Bacon

Alvorens ons bezig te houden met de hoofdpersoon van dit boekje in de GLT-reeks, Roger Bacon (ca. 1214-1294), is het wellicht nuttig de achtergrond te belichten van het tijdperk waarin Roger Bacon leefde, dacht en werkte. We zullen ons moeten beperken tot enkele hoofdlijnen omdat we anders het kader van dit boekje ver te buiten zouden gaan.

Zoals een eerder besproken figuur in deze reeks, [boek III, nr.4] Johannes Scotus Erigena (+810 - + 877) leefde in de periode van de vroege scholastiek tot ca. 1200, leefde Roger Bacon in de bloeitijd, de dertiende eeuw; waarna vanaf ca. 1300 nog de late scholastiek volgt.

De scholastieke wijsbegeerte is in wezen een wetenschap van de scholen [Vgl. Lat. scholasticus= leermeester (aanvankelijk) of geleerde(later)]. Zij ontstaat in de klooster- en kathedraalscholen van het christelijke Westen en blijft daar haar bestaan voortzetten, tot ze in de dertiende eeuw (Rogers tijd) aan de universiteiten haar hoogste bloei bereikt. Theorieën en systemen gaan van leraar op leerling over en blijven in dezelfde school met enige regelmaat voortbestaan.    

 

Men voelt weinig behoefte aan oorspronkelijkheid, of aan nieuwe oplossingen voor oude problemen, omdat men de overtuiging bezit, niet alleen dat de waarheid objectief is gegeven, maar ook dat zij door de denkers van het verleden in feite reeds is gevonden.

 

Hun gedachten behoeven slechts verder uitgewerkt te worden om door te kunnen geven aan het nageslacht. Het gaat er bij de scholastiek kennelijk niet om de 'waarheid' te vinden. Deze is gegeven met de geopenbaarde heilswaarheid. Het gaat er alleen om ze door middel van redelijk denken, dus van de filosofie, te 'funderen' en uit te leggen - waarbij de vraag blijft in hoeverre dit mogelijk is.

Prof.L.M.de RIjk zegt hierover nog:

‘De middeleeuwse scholastiek ontstond uit de behoefte de openbaringswaarheden, en in het algemeen de geloofsleer, te verzoenen met wat men vanaf het begin der middeleeuwen had leren kennen als wijsgerige waarheden ontleend aan de Griekse denkers, met name Aristoteles.

Anselmus van Canterbury (1033-1109) ijkte de augustinische formule: ‘Fides quaerens intellectum’; het geloof dat op zoek is naar rationeel inzicht.

Dit streven vindt men reeds bij de kerkvaders, maar vanaf Anselmus ziet men dit als een ontwikkeling tot een wetenschappelijke vorm van theologie bedrijven.

 

Naar haar inhoud is deze scholastiek aanvankelijk erfgename van de leer der kerkvaders (vooral Augustinus) met inbegrip van een sterk platonische tendens, die nog wordt versterkt door de lectuur van pseudo-Dionysius de Areopagiet en Johannes van Damascus (ca. 650).

Vanaf de dertiende eeuw ging Aristoteles (sterker nog dan in de elfde eeuw was geschied) de methodische aanpak bepalen door invloed van zijn logische werken die werden bestudeerd. Dit bracht hem in een ten overstaan van Plato en het platonisme bevoorrechte positie en thans ook van zijn wijsgerige werken zoals ‘Physica’, ‘Metaphysica’, ‘De anima’ en ‘Ethica’, voor zover het de doctrinaire zijde betreft.

Zo wist Aristoteles van 'schoolmeester' der middeleeuwen ook hun 'leermeester' te worden. Deze aristotelische beïnvloeding verliep voor een belangrijk deel via Arabische (en in mindere mate ook joodse) bronnen: Avicenna,[BoekIII, nr 8] Averroës, Mozes, Maimonides. Het aristotelisme moest strijden op twee fronten: enerzijds tegen een steeds weer oplevend platonisch denken (augustinisme, avicennisme, scotisme) en anderzijds tegen het Latijnse averroïsme dat de leer van Aristoteles zonder enige kritiek vanuit de geloofsgegevens onverkort overnam, waarbij de wijsgerige waarheden als onafhankelijke waarden, naast die van het geloof, werden geplaatst (de zogenaamde leer der dubbele waarheid).’

Het is niet goed mogelijk in dit bestek een definitie van de scholastieke methode te geven. De belangrijkste lijn voerde van de 'lectio' (lezing van de gezaghebbende tekst: de Schrift, Aristoteles, de kerkvaders, enz.) naar de 'quaestio' (de probleemstelling, waarvan de oplossing een dieper inzicht in de tekst moet verschaffen) en besloten met de 'disputatio' (een discussie, gepaard aan de confrontatie met andere opinies).

Volgens pater Chenu overheerste tot +1200 de 'lectio'; in Roger Bacons tijd (de 13de eeuw) de 'questio’ en in de late scholastiek na 1300 de 'disputatio'. Het belang van deze methode was het feit dat de intellectueel op deze wijze werd gedwongen tot betrokkenheid. Hij kon zich niet tevreden stellen met het aansnijden van discussies, maar diende zichzelf in de strijd te werpen.

De scholastieke methode voerde uiteindelijk tot een bevestiging van de intellectuele verantwoordelijkheid van het individu.

Sommige scholastici-we volgen J. Le Goff-namen in hun speurtocht naar nieuwe bewijzen hun toevlucht tot observatie en experiment.

Meestal valt in dat verband de naam van 'Roger Bacon', die de term 'scientia experimentalis' als eerste schijnt te hebben gebruikt en zijn verfijnde Britse neus optrok voor die al te dogmatische Parijse meesters, met uitzondering van Petrus van Maricourt, een alchimist, die hij de 'meester van de experimenten' noemde. Hij stelde deze wufte Parijzenaars de meesters van Oxford ten voorbeeld, die waren onderwezen in de wetenschappen der natuur.

Deze geleerden waren echter vooral wiskundigen en hier treden de moeilijkheden aan het licht om verbanden te leggen tussen theorie en praktijk. De prille scholastiek had getracht verbanden te leggen tussen de vrije kunsten en de mechanistische kunsten, tussen wetenschap en techniek. Toen de universitaire meesters toetraden tot de maatschappelijke lagen die zich schaamden voor handenarbeid liepen deze aanvankelijke pogingen spaak.

Wanneer we buiten de kloosters en kathedraalscholen van die tijd treden, dan vinden we een kerk die, vanaf het begin der christelijke jaartelling, steeds meer aan bezit en invloed had gewonnen. In de dertiende eeuw bezat zij via allerlei constructies een derde van het grondgebied van Europa en haar schatkist stroomde over van de giften geschonken door arm en rijk.

Duizend jaar lang (en meer) hield zij, onder de ban van een onwankelbaar credo, de meeste volkeren van een continent verenigd. Maar deze eenheid, zo meende de Kerk, eiste een gemeenschappelijk geloof, dat door bovennatuurlijke sancties werd verheven boven de veranderende werking van de tijd.

Daarom werd het dogma, voorgoed bepaald en wel omschreven, ‘als een schelp over de jonge geest van het Europa der middeleeuwen gebogen’ zoals W. Durant het zo treffend zegt.
Binnen deze nauwe ruimte bewoog zich de scholastische filosofie van het geloof naar de rede en omgekeerd, in een warnet van ongegronde hypothesen en voorbarige conclusies.

In de dertiende eeuw werd de gehele christenheid in beroering gebracht en geprikkeld door de Arabische en Hebreeuwse vertalingen van Aristoteles; maar de macht van de kerk was nog in staat, met de steun van Thomas van Aquino en anderen, Aristoteles om te vormen tot een middeleeuws theoloog. Het resultaat was spitsvondigheid maar geen wijsheid. Vroeg of laat zou het intellect van Europa uit deze schelp losbreken.

In de profane wereld was intussen ook van alles aan de hand. De landbouwopbrengsten werden weer overvloedig, waardoor handel en transport weer noodzaak werden.

Op de kruispunten der handelswegen ontstonden weer grote steden, waar de bewoners samen konden werken aan de instandhouding van de cultuur en de wederopbouw der beschaving.

De Kruistochten openden de wegen naar het oosten en lieten een stroom van zedeloosheid en ketterijen binnen, die ascese en dogma noodlottig werden. Het papier werd nu goedkoop uit Egypte aangevoerd en verving het kostbare perkament, waardoor de kennis het monopolie der geestelijkheid was gebleven.

De boekdrukkunst die lang naar een goedkoop middel ter verbreiding van geschriften had uitgezien, brak zich nu vrij baan en oefende overal haar ontwrichtende, maar de geest verhelderende, invloed uit. Dappere zeelieden, nu voorzien van kompassen, waagden zich op de onbekende zeeën en overwonnen de onwetendheid van de mens omtrent de aarde. Geduldige waarnemers, gewapend met telescopen waagden zich buiten de grenzen van het dogma en leerden de mens de hemel beter kennen.

Hier en daar, zoals in universiteiten, kloosters en eenzame studeervertrekken, hield men op met disputeren (bijvoorbeeld over de vraag: hoeveel engelen er konden plaatsnemen op de punt van een naald) en begon men te experimenteren.

Langs een omweg - uit de poging om lagere metalen in goud om te zetten - werd de alchemie tot chemie; de astrologie vond schuchter, maar vermetel tastend, de weg tot de astronomie en uit de fabels van de sprekende dieren kwam de zoölogische wetenschap voort.

De opleving begon met Roger Bacon, zij zou voortschrijden met Leonardo da Vinci (1452-1519J en bereikte haar hoogtepunt in de astronomie van Copernicus (1473-1543) en Galilei (1564-1642) enz.

We hebben in deze voorbeschouwing reeds enkele malen de naam van Roger Bacon genoemd als initiator en aangever van nieuwe wegen voor wat betreft de intellectuele activiteiten in die tijd. Het wordt stilaan tijd dat we zijn persoon, leven en werken wat nader belichten.

Alvorens hiermee te beginnen is het misschien nuttig iets te zeggen over de verschillende en verscheidene Bacons om persoonsverwisseling te voorkomen. Behalve Roger kennen we nog verscheidene andere Bacons die min of meer bekend werden; althans volgens de Winkler Prins. Zo kennen we een Sir Francis Bacon (1561-1626), Engels staatsman en    geleerde zoon van Nicholas Bacon (grootzegelbewaarder onder koningin Elisabeth I). Jacobus I benoemde Francis evenals zijn vader tot grootzegelbewaarder en in 1619 tot Lord Chancellor. Hij werd tenslotte, beschuldigd van het aannemen  van steekpenningen, ontslagen. Veel belangrijker dan zijn politieke carriere is zijn wetenschappelijke arbeid geweest. Francis Bacon streefde naar een alomvattende vernieuwing van de wetenschap.

Het doel van de wetenschap lag voor deze Bacon in de beheersing der natuur, waarmee de menselijke vooruitgang het best was gediend. ‘Kennis is macht’. Pas na een grondige zuivering van het menselijk kenvermogen was een dergelijk doel te verwezenlijken.

Verder is er nog een Francis Bacon (geb.1909), een bekend Brits schilder. Vervolgens een John Bacon (1740-1799) en zijn zoon (1777-1859) beiden beeldhouwers, en tenslotte ene Sir Nathaniel Bacon (1585-1627), Engels schilder. Hij wordt beschouwd als de enige belangrijke schilder in Engeland vóór Anthony van Dijck.

En zo komen we alfabetisch bij ‘onze’ Roger Bacon.

Roger Bacon werd geboren in de nabijheid van Ilchester in Somerset rond 1214. Hij behoorde tot een welgestelde, voorname familie. Maar de opstandige houding van zijn vader tegenover koning Hendrik III dwong verschillende van Rogers familieleden in ballingschap, terwijl tevens de familie-eigendommen werden onteigend.
Dit geschiedde in Rogers jeugd.

Roger Bacon ging studeren in Oxford alwaar hij, gedurende zijn studie, kennis maakte en bevriend raakte met verscheidene opmerkelijke denkers zoals Robert Grosseteste, bisschop van Lincoln, kanselier (hoofd) van de universiteit, vertaler en commentator van de werken van Aristoteles, eerste lector van de Oxfordiaanse franciscanen en een voorstander van experimenteel onderzoek.

Roger Bacon trad in de franciskaner orde op zijn negentiende jaar (in +1233) en vertrok spoedig daarna naar Parijs om te gaan studeren aan het meest levendige theologische centrum van die tijd.
Hij trof daar de leden van de franciscaanse en dominicaanse orden aan, die met elkaar in een verhit debat waren gewikkeld over onderwerpen die naar voren waren gekomen bij de vertaling en verspreiding van de werken van Plato en Aristoteles.
De franciscanen waren over het algemeen minder streng orthodox dan de dominicanen. Tussen beide orden bestond een scherpe naijver en de franciscanen waren niet bereid het gezag van Thomas van Aquino te aanvaarden. De voor die tijd drie belangrijkste franciscanen zouden worden: Roger Bacon, Duns Scotus (+1270-1308), niet te verwarren met Johannes Scotus, en William van Occam (+1295-+1350). Verder zijn nog vermeldenswaardig: St.-Bonaventura (1221-1274) en Mattheus van Aguasparte (+1235- 1302).

Alexander van Hales was in bovengenoemd debat de voornaamste woordvoerder voor de franciscanen, terwijl Albertus Magnus dit was voor de dominicanen.

Aanvankelijk had Parijs de werken van Aristoteles en Averroës in de ban gedaan, maar Toulouse had een opening gemaakt door een catalogus uit te geven in 1229 verkondigend: 'het onderricht geven van de boeken omtrent de natuurwetenschappen die in de ban zijn gedaan door Parijs.'

In 1237 was Roger Bacon hoofddocent en gaf colleges over de boeken die destijds in de ban waren gedaan. De lessen die hij had bijgewoond van Alexander van Hales en Albertus Magnus sloeg hij niet zeer hoog aan, omdat zij volgens hem niets afwisten van mathematica en optica, en bovendien geen Grieks en Hebreeuws kenden.

Bovendien had Roger kritiek op Alexander van Hales’ conservatieve houding ten opzichte van de in de ban gedane boeken en hij begon nieuwe denkrichtingen in te slaan.

Uitdrukking gevend aan zijn ontstemming vanwege de slechte vertalingen van de klassieke werken, beschikbaar in Europa, en het gebrek van zelfs ook maar een enkele lector Grieks in Parijs, en daarenboven de afhankelijkheid van de macht der gewoonte boven de waarneming bij de natuurwetenschap, dreef Roger naar de rijke bronnen van de islamitische filosofie en wetenschap; en hij nam tevens Aristoteles op in zijn colleges.

Roger Bacon had een diep respect voor Petrus de Maharncuria van Picardië, een duister wiskundige die een verhandeling over magnetisme had geschreven.

Rogers colleges vonden in brede kring erkenning, maar zijn diepgaande studie van het islamitische 'Geheim der geheimen', dat leerde dat een scherp intellect tezamen met een edel karakter de mysteries der Natuur konden ontrafelen, veroorzaakte afkeuring door de orthodoxe geestelijkheid.  
Toen hij zijn doctorsgraad behaalde, werd hem ook de eretitel Doctor mirabilis (bewonderswaardige doctor) toegekend. Hij werd eveneens geëerd door hem gelijk te stellen met Avicenna en Averroës, alsook met Aristoteles, de ijverige leerling van Plato.

In 1247 keerde hij naar Engeland terug en kort daarna deed hij zijn intrede in de orde der franciscanen in Oxford. Hlj ging in Oxford talen studeren en schafte zich wetenschappelijke instrumenten en boeken over arcane onderwerpen aan. Ook stichtte hij een genootschap van gelijkgestemde denkers.

Evenals Albertus Magnus [boek IV, nr.3]werd geroemd om zijn geestelijke gaven, werd Roger Bacon geassociëerd met het bovennatuurlijke, de magische kennis der neo-platonisten.

Want, Roger Bacon was niet zozeer een filosoof in de engere zin van het woord, als wel een man van universele geleerdheid, met een hartstocht voor wiskunde en natuurwetenschap. Deze laatste hing in zijn dagen nauw samen met de alchemie, en men verdacht haar eveneens van een verbond met de zwarte magie.

In 1257 plaatste Bonaventura, de generaal van de orde der franciscanen, hem te Parijs onder toezicht en verbood hem verder iets te publiceren. Hij moest afzien van elk onderzoek en moest zich in afzondering houden.
Ondanks deze periode van stilte, inkeer en zelftraining gedurende bijna tien jaar, verbreidde zijn invloed zich. Desondanks gelastte de pauselijke legaat in Engeland, Guy de Foulques, hem zijn filosofie op schrift te stellen ten behoeve van de paus. En toen deze Foulques zelf paus Clemens IV werd in 1265, vroeg hij Roger Bacon een verhandeling te schrijven over de wetenschap.

Bacon had inmiddels talloze verhandelingen geschreven, maar nu zette hij zich aan het schrijven van een uitvoerige schets van zijn hoofdwerk Opus Majus, en nog een onder de titel Opus minus en daarna nog een ander overzicht van zijn denkbeelden onder de naam Opus tertium. Hij zond deze werken naar paus Clemens tezamen met een dure lens en een wereldkaart.

Kort daarop stierf Clemens IV (1268), maar niet nadat hij Roger van zijn straf had ontheven en hem toestond weer naar Oxford terug te keren.

Na de dood van Clemens IV keerde het tij weer ten ongunste van Roger Bacon. Zo raakte hij onder meer verwikkeld in de moeilijkheden rond de kerkelijke veroordelingen van een aantal wetenschappelijke stellingen. Dit leidde opnieuw tot woede van de leiding der franciscanen. Niets was in staat hem tot voorzichtigheid te brengen. Hij placht voortdurend minachtende kritiek uit te oefenen op zijn meest geleerde tijdgenoten; in het bijzonder was hij van oordeel dat de vertalers uit het Grieks en Arabisch in ernstige mate te kort schoten.

In 1271 schreef hij een boek, Compendium studii philosophiae geheten, waarin hij de onwetendheid van de geestelijkheid bestreed. Dit droeg niet bij tot de populariteit onder zijn collega's, en in 1278 werden zijn werken veroordeeld door de generaal der orde, ene Hieronymus Masci (die de latere paus Nicolaas IV zou worden). Hij werd voor veertien jaar gevangen gezet. Omstreeks 1292 werd hij vrijgelaten en moet kort daarna gestorven zijn, zo rond 1294.

Laten we ons, na de beschrijving van zijn levensloop, nu bezighouden met Roger Bacon als mens, denker, geleerde en publicist.

We volgen daarbij grotendeels Bertrand Russell in zijn beoordeling van Bacons hoedanigheden en zienswijzen.

Roger Bacon bezat een encyclopedische kennis, doch een weinig systematische aanleg. In tegenstelling tot de meeste filosofen van die tijd hechtte hij grote waarde aan het experiment, en toonde de betekenis daarvan aan door zijn theorie over de regenboog. Hij schreef over aardrijkskunde; Columbus las een gedeelte van zijn werken en werd er vrij zeker door beïnvloed. Hij was verder een uitstekend wiskundige en hield zich bezig met de werken van Euclides. Hij hield zich bezig met en schreef over de perspectiefleer, dit in navolging van Arabische schrijvers. De alchemie vond hij belangrijk genoeg om erover te publiceren.

In zekere zin was Bacon een vat vol tegenstrijdigheden. Orthodoxie en traditionalisme naast hervormingsdrang: felle kritiek op overheden en autoriteiten en een naïeve liefde voor de kerk als instituut. Dit houdt in dat men van hem niet één uitgewerkt denksysteem kan verwachten dat zich kenmerkt door uniformiteit.

Volgens Bacon is het hoofddoel van de menselijke activiteit de ware wijsheid. Deze is zowel van zedelijke als intellectuele aard. De wijsheid leidt niet alleen tot verbetering van zichzelf, maar ook tot hervorming van de Kerk en de (christelijke) staat. Prof. De Rijk zegt hierover: Volgens Bacon is de volkomen wijsheid, de profane zowel als de sacrale, reeds in de Schrift voorhanden.

De wetenschappen zijn echter nodig om haar te expliceren. De wijsbegeerte is voor Bacon niets anders dan de explicatie van de door God in de Schrift neergelegde wijsheid.

Fundamenteel voor Roger Bacons visie is zijn opvatting omtrent de geschiedenis van het denken. De geschiedenis der wijsbegeerte is volgens hem het verhaal van de lotgevallen van alle door God geopenbaarde waarheden bij het joodse volk en via hen bij andere volken. Een der hoogtepunten hierin was de periode van Thales van Milete tot Aristoteles. Het was volgens Bacon de taak van zijn tijd de gehele filosofie (in de Schrift en daarbuiten) weer te doen kennen.

Daartoe is kennis van Grieks, Hebreeuws en Arabisch noodzaak. Wanneer men dan, dankzij die bronnen, toegerust is om te komen tot de opbouw van een christelijke wijsheid, dient men als eerste taak een studie te maken van de wiskunde en de optica. Zonder deze wetenschappen kan men het zijn der dingen, waarvan de krachten teruggaan op de werking van het licht niet doorgronden. 

Bacons voorliefde voor het experiment maakte hem niet alleen tot een verwoed ontmaskeraar van schijnweten en bakerpraat, maar opende hem ook de weg tot soms briljante toekomstfantasieën zoals een auto, een brug zonder pijlers, een vliegtuig en verrekijkers. We citeren Roger Bacon zelf:

'Wiskunde is sleutel en deur naar de wetenschap en de dingen der aarde...

Het is duidelijk dat, indien we ons zekerheid willen verschaffen zonder twijfel, en waarheid zonder dwaling, dan moeten we het fundament van kennis baseren op wiskunde.'

Volgens Bacon bestonden er 4 oorzaken van onwetendheid:

  • Het voorbeeld van een wankel en ondoelmatig gezag. (Bacon zei niet expliciet dat dit ook voor paus en kerk gold)
  • De invloed van de macht der gewoonte.
  • Het oordeel van de domme massa. (met enige ironie kunnen we stellen dat deze blijkbaar uit al zijn tijdgenoten bestond, met uitzondering van hemzelf).
  •  Het verbergen van onwetendheid achter een schijnbare  

Dit waren volgens hem de bronnen van alle menselijk kwaad.

Zijn eerbied voor Aristoteles was groot maar niet onbegrensd. Evenals vrijwel alle tijdgenoten gebruikt hij de benaming ‘de filosoof’ als hij over Aristoteles spreekt, maar zelfs die heeft volgens Bacon de grenzen van de menselijke wijsheid niet bereikt. Na hem was Avicenna ‘de vorst en meester van de filosofie’; zoals Bacon het formuleerde.

 Men vindt in zijn werken telkens iets dat een zweem van een zekere orthodoxie en conservatisme over zich heeft. Als voorbeeld dat de enige volmaakte wijsheid te vinden is in de Schrift, zoals deze wordt uitgelegd door de canonieke wet en de filosofie.

Maar het klinkt oprechter als hij verklaart dat er geen bezwaar bestaat om kennis aan de heidenen te ontlenen.

Behalve Avicenna en Averroës citeert hij vaak Al- Farabi, een leerling van Kindi [boek III, nr.3] (+950) en van tijd tot tijd ook de sterrenkundige Albumazar en anderen.

Hij citeert Albumazar om te bewijzen dat de wiskunde reeds bekend was voor de zondvloed; en bij Noach en zijn zonen. Dit gebruikte Bacon om aan te geven wat men zoal van ongelovigen kon leren of te weten komen. Bacon is het met Averroës eens dat het actieve intellect een substantie is, die in wezen onafhankelijk is van de ziel. Schijnbaar tegenstrijdige teksten bij Aristoteles berusten volgens hem op foutieve vertalingen. Hij citeert Plato niet rechtstreeks, doch via Cicero of ook via de Arabische schrijvers of Porphyrius [boek I, nr.10]. Hij heeft van hem, van wie de leer omtrent de ‘universalia’ door hem ‘kinderlijk’ werd genoemd, echter geen hoge dunk.

Ter verduidelijking: Porphyrius refereert aan de oude strijdvraag die we kennen van Plato en Aristoteles; de vraag naar het wezen van het algemene of naar de werkelijkheid die aan de universalia, de algemene begrippen toekomt.

Twee opvattingen staan hier tegenover elkaar:

  • de ene richting die aan het algemene de eigenlijke werkelijkheid tegenover het enkele ding toekent (idealisme: destijds realisme genoemd)
  • de andere richting, hier zijn alleen de concrete dingen werkelijk; de algemene begrippen zijn louter in ons intellect voorhanden (nominalisme).

In de moderne tijd heeft men Bacon vooral geprezen omdat hij grotere waarde toekende aan het experiment als bron van zekerheid, dan aan het verstandelijk, redenerend bewijs. Ongetwijfeld week hij zowel in zijn belangstelling als in de wijze waarop hij de onderwerpen van studie behandelde af van de typische, klassieke scholastici. Hij is waarschijnlijk meer beïnvloed door de Arabische schrijvers dan door de christelijke. Evenals hij stelden de Arabieren belang in de natuurwetenschap en geloofden in astrologie en magie, terwijl de christenen de magie voor slecht en 'zwart' hielden en de astrologie voor misleiding.

Zoals uit het bovenstaande blijkt, week Roger Bacon sterk af van zijn tijdgenoten en collega's en had hij een beperkte invloed op zijn tijd. Toch waren zijn werken belangrijk en we zullen ons daarom schetsmatig bezighouden met het vermelden van de voornaamste van zijn werken en de ideeën die daaruit naar voren komen.

Roger Bacons ‘Opus Majus’ bestond uit zeven delen.

========================================

Het eerste deel besteedde aandacht aan de vier ‘offendicula’ of oorzaken van onwetendheid die we enkele bladzijden terug reeds hebben genoemd. Zo stelt hij dat, wil men aanspraak maken op werkelijke autoriteit (op welk gebied dan ook), dit gebaseerd moet zijn op de ondervinding, die met zelf-kennis en doelgerichte ervaring kan worden verkregen.

<!-- [if gte vml 1]> <![endif]--><!-- [if !vml]--><!--[endif]-->Aan de basis hiervan ligt dan weer het onderzoek gesteund door het experiment. Werkelijke kennis kan niet als grondslag hebben de, ad hoc, en geen tegenspraak duldende, bespiegelingen. Onderzoek en experiment vereisen de geduldige ontwikkeling van de ware bekwaamheid op het gebied van meditatie en waarneming.
Want de zintuigen, op zichzelf, zullen het ongeoefende en wanordelijke brein misleiden. Het meest gevaarlijke is echter het weloverwogen maskeren van onwetendheid achter voorgewende kennis, de deerniswekkende bevestiging van misleiding voortkomende uit de versnippering van bewustzijn. Wanneer men de genoemde gebreken kan opheffen, zal men spoedig de eenheid der wetenschap(pen) kunnen waarnemen en de noodzaak inzien van een encyclopedische aanpak bij de studie van de Natuur.

Het tweede deel van het ‘Opus Majus’ leerde dat alle wijsheid kon worden gevonden in de geschriften, op voorwaarde dat men zich hiermee vertrouwd maakt. De briljante inzichten van de oude filosofen, die niet beschikten over de orthodoxe geschriften, bevestigen het bestaan van goddelijke verlichting die noodzakelijk is om door te dringen tot de kern van de geestelijke betekenis (der dingen).

Het derde deel hield zich bezig met het overdragen van wijsheid door middel van de taal. Maar ‘aangezien het onmogelijk is dat de specifieke hoedanigheid van een taal behouden zal blijven in een andere’... kan men geen geschrift of filosofie bevatten of begrijpen tenzij men dit leest in de originele taal.
Een goede vertaler moet een grondige kennis van die taal bezitten waarin het origineel, respectievelijk de vertaling, geschreven is. Bovendien dient hij kennis te hebben van het onderwerp van de vertaling.

De Vulgaat, de geautoriseerde Romeinse versie van de Bijbel, (Vulgaat: Vulgata interpretatio Sacrae Scripturae = algemene vertaling van de Heilige Schrift), is onbetrouwbaar:

'Want het is bewezen dat de Latijnse geschriften geheel vervalst (onecht) zijn op die plaatsen welke van belang zijn voor de geschiedenis en wel zodanig dat de tekst zichzelf tegenspreekt.'

<!-- [if gte vml 1]> <![endif]--><!-- [if !vml]--><!--[endif]-->Het aanscherpen van de mentale vermogens zijn een aanzet tot het uitwissen van de ‘offendicula’ en maken het geestelijk leerproces mogelijk, doch nauwgezetheid en aandacht zijn niet meer dan een eerste vereiste tot begrip. Theologie en filosofie vereisen meditatie en overdenking om hun innerlijke betekenis te ontdekken. En dit met een geest (verstand) die zich moreel heeft gesterkt en intellectueel is gericht op het goddelijke.

Het vierde deel van Bacons ‘Opus majus’ concentreert zich op de wiskunde of, zoals hij het noemt: ‘het alfabet der filosofie’.

Wiskunde gaat vooraf aan de overige wetenschappen, want: ‘het uitmuntende van de logica berust op wiskunde’ en ... ‘wanneer iemand zou afdalen in het bijzondere (speciale), door de macht der wiskunde toe te passen op de afzonderlijke wetenschappen, dan zou hij inzien dat niets luisterrijks in hen geweten kan worden zonder wiskunde’. Wetenschap boekt slechts dan vooruitgang als de waargenomen feiten ondergebracht kunnen worden onder wiskundige principes. De werkingen van natuurlijke lichamen kunnen meetkundig worden begrepen, want: ‘elke vermenigvuldiging staat in betrekking tot lijnen, hoeken of figuren’.

Zoals we al eerder vermeldden werden Bacons toepassingen van de meetkunde op de geografie, als illustratie van zijn leer, twee eeuwen later door Columbus bestudeerd.

Het vijfde deel van zijn magistrale werk leerde dat de fysieke wereld is samengesteld uit materie en kracht, door hem genoemd: virtus, species en imago agentis.
Materie bestaat als een oervolheid (= ruimte gevuld met materie) waarin fysieke werkingen optreden als overdracht of afdruk langs meetkundige lijnen, hoeken of figuren.

De dynamische meetkundige indruk op een ‘gemeenschappelijke lichamelijkheid’, een universele substantie, onderscheidt het ene fenomeen van het andere. Deze universele substantie is niets minder dan het licht zelf, want het licht toont de overbrenging van kracht zodanig aan, dat optica de beste wetenschap is om te bestuderen teneinde een begrip te krijgen van psychologie, fysiologie en fysica.

De verhandelingen van Alhazen van Cairo en Al-Kindi over optica deden Bacons verbeelding ontsteken.  Hij was het er echter niet mee eens dat het licht zich onmiddellijk en ogenblikkelijk zou bewegen tussen twee werkelijke punten. De ‘vermenigvuldiging der soorten’, de overdracht van energie, geschiedt altijd door de ruimte gevuld met materie (plenum), want: ‘de soort is een natuurlijk ding, en heeft een natuurlijk medium nodig, want in een vacuum kan de natuur niet bestaan.’

Transmissie door een medium is niet zozeer als het vloeien van water door een kanaal maar meer een trilling zich voortplantend van deeltje naar deeltje.

In dit opzicht is licht gelijk aan geluid.

'Geluid ontstaat door het botsen van de objecten waardoor de deeltjes uit hun natuurlijke positie geraken.
Er volgt een trilling van de deeltjes in elke richting gepaard gaande met enige mindere dichtheid, want de bewegingsrichting is vanuit het centrum naar de omtrek.

 En precies zoals het eerste geluid is gegenereerd door de eerste trilling, zo is er een tweede geluid met de tweede trilling in een tweede deel lucht, enz Daarom is het geen beweging van plaats maar een voortplanting vermenigvuldigd door de verschillende deeltjes van het medium.'

Licht heeft tijd nodig om zich door de ruimte voort te planten ondanks de grote snelheid. Bacon experimenteerde met de samenstellingen van de lenzen, ontwikkelde het principe  van het vergrootglas en stelde vast dat de synthese van de beelden die het oog binnentreden gebeurt in de verbinding van de optische zenuwen.

Het zesde deel van ‘Opus Majus’ behandelde de scientia experimentalis; de experimentele wetenschap. Alhoewel Bacon geen notie had van een materialistische wetenschap, zag hij duidelijk in dat de krachten van de rede waren gevangen in de vooringenomenheid van dogmatisch geloof en in een zwerm ‘theologische ondeugden’.
Deze krachten konden slechts bevrijd worden door een vernieuwde nadruk te leggen op ervaring, ondervinding.

'Er zijn twee wegen om kennis te verkrijgen, namelijk door redenering en ervaring.
Redenering trekt een conclusie en dwingt ons die te aanvaarden; maar dit maakt de conclusie nog niet zeker, noch verjaagt het de twijfel zodat er niets anders overblijft voor het verstand dan om te vertrouwen op de intuïtieve waarheid,
tenzij het verstand de waarheid ontdekt door het pad der ervaring te volgen.'

Maar ervaring kent twee zijden. De ene wordt verkregen door de zintuigen die, indien zij gewend zijn zonder vooroordeel of subjectiviteit waar te nemen, experiment kunnen worden genoemd.

De andere is innerlijk, het gebruik van een gedisciplineerd bewustzijn om het rijk van het brein en de geest te verkennen. Het innerlijk experiment is op elke trede 'overgoten' met een zekere graad van goddelijke verlichting.

De zeven graden van innerlijke ervaring beginnen met de intuïtie vereist voor de zekerheid die wordt gevonden in de wiskunde en neemt toe door de onderscheiden stappen naar de bewustzijns-consumerende geestvervoering, zoals verbeeld in Paulus' visioen van de ‘derde hemel’.

Er wordt ook op gezinspeeld in 1 Korintiërs 9, en beschreven in het apocriefe ‘Visioen van Paulus’. Experimentele wetenschap heeft het in zich om conclusies direct te verifiëren, waarheden te ontdekken ontoegankelijk voor de rede (redenering) alleen -aangezien de redenering is gebonden door premissen aangenomen als vertrekpunt- en door te dringen in de geheimen der natuur en het verleden en de toekomst open te leggen.

Het zevende en slotdeel van Bacons verhandeling leerde dat grammatica en logica van ondergeschikte betekenis waren,

aangezien de rede (het beredeneren) aangeboren is aan het menselijk verstand en derhalve het best kan worden ontdekt door meditatie of overpeinzing, het innerlijke experiment, en verwijst naar de alchemie als de wortel- of basiswetenschap achter de chemie en de biologie.

'Er is een wetenschap welke zich bezighoudt met het ontstaan der dingen van de elementen en al de levenloze (on-bezielde) dingen; omtrent de elementen en de eenvoudige en samengestelde vloeistoffen; omtrent stenen, edelstenen en marmer; omtrent goud en de andere metalen; omtrent zwavel en de zouten en pigmenten; omtrent blauw en rood en de andere kleuren...  Het ontstaan van mens en dier en planten uit de elementen en vloeistoffen heeft veel gemeenschappelijks met het ontstaan der onbezielde dingen.'

Alchemie, zoals het in brede kring wordt begrepen is de studie van de fundamentele eigenschappen der natuur, de verborgen overeenstemmingen en verhoudingen tussen ogenschijnlijk diverse fenomenen. Voor Bacon is de speculatieve alchemie het begrip dat de ervaring verschaft, en de operatieve alchemie is haar toepassing.

Lood kan worden getransmuteerd in goud, gewoon bewustzijn kan worden getransformeerd  in verlicht bewustzijn. (Eng. consciousness --> awareness).

Alchemie in haar meest fundamentele betekenis verschaft de sleutels om de materiële, morele en geestelijke gebieden te begrijpen.
Met dit begrip, toegepast door de experimentele wetenschap is potentiële kennis van de mens onbegrensd, zoals ook zijn mogelijkheden om de wereld te veranderen.

In zijn ‘Epistola de secretis operibus’ geeft Bacon zijn visie op wat bereikt zou kunnen worden op het materiële vlak binnen een tijdspanne van zevenhonderd jaar.

'Machines voor de scheepvaart kunnen worden gebouwd zonder roeiers, zodat de grootste schepen op rivieren of zeeën kunnen worden bewogen door een enkele man met grotere snelheid dan door al die roeiers.

Wagens zonder trekdieren kunnen worden gemaakt; die zich bewegen met ongelofelijke snelheid...
en vliegende machines kunnen worden samengesteld...
Zulke dingen kunnen worden gemaakt, welhaast zonder beperking, evenals mechanismen en mechanisch gedreven werktuigen.'

De morele- en geestelijke gebieden in de samenleving kunnen niet gescheiden worden van de materiële aspecten en uitingen.
Vooruitgang moet op al de drie gebieden samengaan indien men onbewuste of ondoorzichtige zwarte kunst wil voorkomen of vermijden.
Dit is mogelijk omdat de menselijke geest het in zich heeft de uiteindelijke natuur der innerlijke en uiterlijke dingen te omvatten en deze samen te vatten in één verenigde universele wetenschap.

'Licht wekt warmte op, warmte wekt bederf op, bederf leidt tot de dood…
Dit is ook de werking van de zon en de sterren op dit aardse gebied, en de engelen bewegen de hemel en de sterren en de ziel beweegt het lichaam...

Aangezien het werk van het rationele verstand zich in het bijzonder kenmerkt door middel van woorden en doordachte oogmerken, kan een astroloog woorden vormen met een onuitsprekelijke kracht mits hiervoor het juiste tijdstip wordt gekozen.

Want, wanneer de doelstellingen, het verlangen en de macht van het rationele brein, welke hoogwaardiger is dan de sterren, samengaat met de macht van de hemel... kan het verstand (denkvermogen) de hemelse krachten vrij en zonder dwang volgen...

Aangezien het denkvermogen van een hogere orde is dan de sterren, kan het denkvermogen, precies zoals de sterren, en alle andere dingen om ons heen, hun macht uitoefenen op dingen buiten henzelf, kan dus het denkvermogen, hetwelk de meest werkzame zelfstandigheid is na de Godheid en de engelen, zijn macht en invloed uitoefenen op het lichaam, alwaar het dé werkelijkheid is.

Deze macht strekt zich ook uit tot de dingen buiten het lichaam.

Dit is in het bijzonder zo wanneer, vanuit het sterke verlangen (begeerte), juiste oogmerken en het vertrouwen waarvan ik spreek, zij niet alleen de macht vanuit de hemel ontvangen, maar evenzo vanuit het denkvermogen, welke nog edeler is.
Daarom kunnen ze beschikken over een groot vermogen om de dingen dezer wereld te veranderen.'

Roger Bacon liep vooruit op de tot de verbeelding sprekende mechanismen van Leonardo da Vinci en de filosofie omtrent de menselijke waardigheid van Pico della Mirandola, en hield de toorts hoog die het creatieve vuur van de Renaissance zou ontsteken.

Hij bevrijdde de geesten van het religieuze dogma, verwijzende naar de essentiële eenheid van de mens en de natuur. Hij leerde hoe de menselijke geest kon samenwerken met de intelligente hiërarchieën van de fysieke en de geestelijke wereld. Hij verkondigde de noodzaak van een zelfbewuste evolutie naar een goddelijke verlichting en de mogelijkheid om een paradijs op aarde te scheppen.

Volledigheidshalve vermelden we nog dat Mevr. H.P. Blavatsky Roger Bacon op drie plaatsen vernoemt in haar ‘Secret Doctrine’ (De Geheime Leer) en wel op de pagina's 581 en 611 van deel I en pagina 443 van deel II van de originele Engelse uitgave (London, 1888).

We willen eindigen met een ietwat kritische noot aangaande de middeleeuwse filosofie en religie, waarvan Roger Bacon in tal van opzichten een 'dissident' was. We ontlenen die kritische zinsneden aan Jean François Revel:

'In werkelijkheid is de middeleeuwse filosofie geen filosofie. Het filosofisch materiaal is in eigenlijke zin geheel en al aan de oudheid ontleend. Het centrale probleem in de middeleeuwen is hoe de verzoening tussen de geopenbaarde religie en de rationele bewijsvoering tot stand kan worden gebracht.
Het is van belang te onderstrepen dat het hier gaat om 'geopenbaarde' religie, om het dogma, en niet om de religie van bijvoorbeeld Plotinus [Boek I, nr. 9].
Want de moeilijkheden hangen juist samen met de vraag of er tussen het gezag van de kerkvaders en concilies en de dialectiek overeenstemming kan zijn of, korter gezegd, met de vraag of het geloof rationeel kan worden gewettigd. Dit centrale probleem is dus een religieus probleem.

Zonder het gezag van het Geloof was het niet aan de orde gekomen.

‘Waar hij bloed en tranen zweet om van Plato een christen te maken, geeft hij te kennen zelf maar een heiden te zijn’, zegt Thomas van Aquino als bezwarend getuigenis tegen Abaelardus. (Pierre Abelard, 1079 - 1142), en verder:

‘Het thomisme werd de officiële leer van de Kerk. Wat de thomistische overdenkingen opleverden werd onmiddellijk tot bron van gezag en leidde tot kortsluiting van het denken. De filosofie was geworden tot wat ze wel moest worden: de slaaf van de theologie, 'philosophia ancilla theologiae'. De middeleeuwen zijn ten einde wanneer de filosofie haar vrijheid op de religie (het geloof) herovert en ophemelt ‘de dienster van de theologie’ te zijn. Maar soms leert men veel in gevangenschap, en de bevrijde dienstmaagd zal zich te eigen nutte de listen en lagen van haar meesteres herinneren.’

Via Mevr. H.P. Blavatsky citeren we als laatste onze hoofdpersoon Roger Bacon:

‘Wanneer iemand bij zijn overdenkingen begint met zekerheden, zal hij eindigen met twijfels; maar als hij zich ermee tevreden stelt met twijfels te beginnen, zal hij eindigen met zekerheden.’

Literatuur: Hermes, Volume VI, nr 11, Concord Grove Press, U.S.A.
Russel, Bertrand, Geschiedenis der Westerse filosofie, 1981 Winkler Prins Encyclopedie, 1974 GLT-reeks 1988-1990
Durant, Will, Van Socrates tot Bergson, 1968 Le Goff, J., De cultuur van middeleeuws Europa, 1987 Revel, J.F., Geschiedenis van de Westerse filosofie, 1969.