Symeon, de nieuwe theoloog

"Want wanneer deze Geest op u neerdaalt, wordt hij als een meer van licht, dat u volledig op een onuitsprekelijke wijze omsluit. Naarmate het u herstelt en vernieuwt, verandert het u van vergankelijk tot onvergankelijk, van sterfelijk tot onsterfelijk, van de zonen van mensen tot zonen van God en tot goden door adoptie en gratie."

Toespraken - SYMEON

Origenes was tijdens zijn leven een centrum van twistgesprekken en daarna vormde hij een bedreiging voor het kerkelijk gezag.
Ofschoon de kerk in 553 anathema's naar hem en zijn leerlingen had geslingerd, doordrong de geest van zijn
ideeën de kerken en kloosters van het oostelijk Middellandse zeegebied. Constantijn verklaarde het christendom tot officiële godsdienst van het Romeinse Rijk, maar door Constantinopel als de tweede en begunstigde hoofdstad van het imperium uit te roepen, legde hij de grondvesten van een permanente verdeeldheid van de kerk. Terwijl het westelijk Rijk, dat om zijn voortbestaan moest strijden en toch aan overrompeling door de invallende stammen ten prooi viel, een kerk voortbracht die controle wenste uit te oefenen over sociale structuren en theologische dogma's, bleef het oostelijk Rijk voldoende zeker van zijn zaken om de ongebreidelde expansie van de priestermacht tegen te houden en een experimentele benadering van het Goddelijke toe te staan. Diverse kloostergemeenschappen bloeiden in Griekenland, Anatolië, Libanon en Egypte en vertolkten de nadruk van Origenes op een morele afscheiding van wereldse doeleinden als feitelijke afzondering en vereenzaming.

 

Het Byzantijnse kloosterleven werd geritualiseerd en vastgelegd in strenge instellingen, maar de kloosterpraktijk bleef
trouw aan of dicht bij de kluizenaarsmethoden die door de Woestijnmonniken ontwikkeld waren. Niettegenstaande het feit dat sommige heremieten tot uitersten gingen, gebruikten velen onder hen hun eenzaamheid om zich te oefenen in de praktijk van de  kloosterlingen en namen hun technieken over.  

Evagrius Ponticus had in de vierde eeuw onderwezen dat het denken, in zijn natuurlijke staat, aan de Godheid is vastgeklonken. Voor hem betekende de Val van Adam niets anders dan de opkomst van liefde voor het uiterlijke zelf, het oerkwaad dat het denken uit zijn oorspronkelijk brandpunt verwijderde. Deze dwaling gaf aanleiding tot uiteenlopend redenerend denken, de
bron van het kwaad in de wereld, en alleen het zich naar binnen keren in concentratie kon het denken in zijn natuurlijke toestand herstellen. Het redenerend denken oefent een invloed uit
op het passieve aspect van de ziel (hier is het destructieve denken van Lager Manas bedoeld. Vert.) en brengt de hartstochten voort, die beginnen met fundamentele menselijke noden en
eindigen in volslagen zelfaanbidding. De acht stappen op het demonisch pad beginnen met gulzigheid, gaan door seksuele excessen, gierigheid, droefheid, gramschap, levensmoeheid en
ijdelheid, en culmineren in trots. De kluizenaar probeerde door zelfdiscipline en meditatie de hartstochten te onderwerpen en een passieloze toestand te bereiken, die het denken afsneed van de macht der zintuigen en het overdadig redeneren. Pas dan kon hij trachten zijn denken terug tot de Godheid te brengen.

Op den duur werd Evagrius tot ketter verklaard, maar zijn praktisch onderricht werd ontdaan van zijn theologische onderbouw en werd de kern van de Byzantijnse psychologie.
Makarios, een mysterieuze figuur van de vijfde eeuw, beschouwde het menselijk wezen als een verlosbare psychosomatische entiteit. Hij verving het ‘gebed van het denken’ van Evagrius door het ‘gebed van het hart’, want het hart is het ware spirituele centrum van ieder individu, en het kan een graf zijn, of een tafel waarop de geestelijke waarheid is gegraveerd. Daar het hart het slagveld tussen goed en kwaad is, is de aanwezigheid van het Goddelijke een mogelijke en wenselijke ervaring voor ieder mens. 

Hoewel dergelijke leringen tot psychische inversies kunnen leiden, probeerden de kloosters het evenwicht te bewaren door de sacramenten en de liturgie als een stabiliserende factor aan te wenden. De religieuze rituelen waren doordrongen van mystiek en behielden de stuwkracht van hun oorsprong, zelfs wanneer ze concurrerende liturgische vormen in de Orthodoxe Kerk moesten vervangen. Diadochus, bisschop van Photice in de vijfde eeuw, hield staande dat het Christelijk geloof een individuele ervaring is, geen persoonlijk volgelingschap of collectieve praktijk,
en Johannes Climacus leerde dat de herinnering aan Jezus moest worden verbonden met de ademhaling van de toegewijde.


Ware verlossing is vergoddelijking, de eenwording van het individu met de getransfigureerde Christos*, niet slechts het terug in gedachten brengen van en het geloof in een historisch personage.
Voor Maximus Confessor houdt de praktijk van de ascese noodzakelijk de negatieve verworvenheid in van passieloosheid: deze laat toe het vermogen van de liefde uit te breiden tot allen, maar moet ook de positieve transformatie van liefde in de zuivere 'agape' veroveren.

 

De nadruk gelegd op de transmutatie van 'eros' tot 'agape' verduisterde de gnostische idee van vergoddelijking, maar wanneer ze enerzijds de kluizenaars het lekenhumanisme deed verwerpen, leidde ze hen er anderzijds ook toe tegenstand te bieden aan alle religieuze compromissen met de staat. Zo viel de Oosterse Kerk niet ten prooi aan verzwakkende wereldlijke ambities. Heel deze rijke erfenis van door elkaar geweven tendensen leverde het materiaal voor een nieuw meesterwerk, dat van Symeon, de Nieuwe Theoloog.

 

In de Orthodoxe traditie werd de titel ‘Theoloog’ slechts aan drie leraren gegeven: Johannes de Evangelist, beschouwd als de auteur van het vierde Evangelie, Gregorius van Nazianze, en Symeon. Alleen deze drie werden erkend als ware

theologen, zij die de verrukking van en met de Godheid hadden leren kennen. In Symeon vond de machtige spiritualiteit van Origenes een nieuwe vitaliteit door het hesychasme, de theologie van devotie en gebed.
De Palamitische Synode van 1341 resumeerde de kern van Symeons gedachte in het gezegde: ‘De matrijs van het gebed is de stilte - 'hesychia' - en het gebed is de manifestatie van de glorie van God.’

Symeon werd geboren in 949, als zoon van Basilius en Theophana, in de stad Galatia, in Pathagonië. Zijn ouders maakten deel uit van de Byzantijnse landadel, die de zijde van de Macedonische Dynastie had gekozen. En toen deze de troon besteeg, bracht zij voorspoed in het Byzantijnse Rijk en gunsten aan de familie van Symeon. Uitzonderlijk intelligent en ongemeen welsprekend, studeerde Symeon in Galatia tot hij elf jaar was, en toen introduceerde zijn oom hem aan het hof van de broederkeizers, Basilius en Constantijn Porphyrogenetes.
Symeon was welkom aan het hof en zette er zijn opvoeding voort, met inbegrip van een opleiding in het ingewikkelde protocol. Toen hij veertien was, ontmoette hij Symeon de Studiet, een ongeletterde monnik van het enorme Stoudion, het voornaamste klooster van Constantinopel.

Symeon werd diep aangegrepen door het eenvoudige ascetisme en de stralende heiligheid van de monnik, en wilde onmiddellijk in het klooster worden opgenomen. Zijn geestelijke leraar wist echter dat het hart en niet de neigingen van het moment op de proef moesten worden gesteld, en nam de verdere opvoeding van Symeon op zich, en beval hem ondertussen aan het hof te blijven.
Tijdens de volgende veertien jaren diende Symeon de keizers als beambte en diplomaat, beheerde het huishouden van een patriciër, en bracht zijn nachten door met studie en meditatie.

Reeds toen hij twintig was had zijn moeiteloze beheersing van de hofkringen niet weinig afgunst opgewekt, en zijn wereldlijke verschijning verborg zijn intens innerlijk leven. In dat jaar had hij een visioen, dat hij opschreef in de derde persoon:

         “Hij zag niets dan licht rondom hem en wist niet of hij nog op de grond stond …; hij was helemaal opgenomen in de aanwezigheid van een immaterieel licht en het scheen hem toe alsof hij zelf licht was geworden.”

 

Zijn denken steeg hemelwaarts en daar vond hij in een onbeschrijfelijk helder licht Symeon de Studiet, badend in de
pracht. Zijn eerbied voor zijn leraar werd door dit visioen onmetelijk vergroot en hij verdubbelde zijn pogingen om zijn instructies letterlijk op te volgen en toe te passen. Toen hij zevenentwintig was kreeg Symeon nog een lichtvisioen, en daarop stond zijn leraar hem toe het Stoudion te vervoegen. Symeon plaatste zich geheel onder de leiding van zijn leraar, een lekenmonnik die zelfs geen priester was. Toen hij ouder was, schreef hij over de gehoorzaamheid aan de geestelijke gids:

"Luister slechts naar de raad van uw geestelijke vader,
en antwoord hem met nederigheid.

Wat God betreft, zeg Hem elke gedachte die je hebt,
zelfs de eenvoudigste verleiding; verberg niets

en onderneem niets zonder de raad van uw leraar."

                                                                                     

De toewijding en de vlijt van Symeon waren zo groot dat zij andere monniken van het Stoudion ongelukkig maakten, en na enkele maanden vroeg de abt hem het klooster te verlaten. Zijn leraar nam hem mee naar het klooster van Sint Mamas, dat bij het Stoudion was gelegen en vooral bekendstond om zijn fysiek en moreel verval. Niettegenstaande de onaangename atmosfeer kreeg Symeon na ongeveer drie jaar de tonsuur, werd hij priester gewijd en verkozen tot abt van Mamas. Hij aanvaardde de verantwoordelijkheid voor wat zijn biograaf, Nicetas Stethatos, een enorme begraafplaats noemde met een intense liefde voor allen en een onwankelbare standvastigheid die de ernstigen aanvuurde en de lauwen angst inboezemde. In de volgende vijfentwintig jaar probeerde hij van Mamas een kluizenaarsgemeenschap te maken, gebaseerd op de leringen van Jezus en de vroege kerkvaders. en geworteld in het individuele en innerlijke beleven van de Christos als een levende kracht. Mettertijd verwierf hij door zijn morele statuur en zijn geleerdheid de bewondering van Constantinopel en monniken van andere gemeenschappen werden
tot Mamas aangetrokken. samen met invloedrijke leden van de clerus en de adel.

 

De graduele maar goed merkbare veranderingen in Mamas veroorzaakten de woede van monniken die gewoon waren aan passief formalisme en verzuimde discipline. Op den duur stookten zij aan tot opstand en probeerden Symeon tijdens een dienst gevangen te nemen. maar zij werden door zijn aanhangers verdreven. Deze deden beroep op patriarch Sisinnios om steun en ontdekten tot hun verrassing dat Symeon op de hulp van de hoogste kringen kon
rekenen. Zij die geen berouw hadden. werden verbannen. Toch waren er priesters die de speculatieve theologie verkozen boven innerlijke ervaring en afkerig stonden tegenover de charismatische houding van Symeon.

Verscheidene jaren na de opstand daagde aartsbisschop Stefanus, de hoofdtheoloog aan het hof, Symeon uit tot een debat over de natuur van de Drie-eenheid, waarbij hij het gezag van de kerkelijke hiërarchie uitspeelde tegen de vruchten van individuele meditatie. Uiteindelijk slaagde hij erin Symeon te laten verbannen. Nadat hij in 1009
zijn ambt had neergelegd, vond Symeon de ruïne van een kapel in het dorp Paloukiton, bij Chrysopolis, aan de Aziatische zijde van de Bosporus.
Met zijn volgelingen bouwde hij er een klein klooster. waar hij zich toelegde op eenzaamheid en schrijven. De patriarch Sergios herriep later zijn verbanning en bood Symeon een aartsbisdom aan, maar de Nieuwe Theoloog bedankte voor de eer en bracht de laatste jaren van zijn leven door in betrekkelijke rust. Hij stierf in 1022.

De voorkeur van Symeon voor een leer gebaseerd op meditatie en gebed in plaats van op de zalvende ophelderingen van de erkende autoriteiten was in het Byzantijnse christendom niet nieuw.
Symeon kende al de geschriften goed genoeg en daagde de Orthodoxe leer niet uit. Maar hij bestormde zonder compromis de citadellen van moreel verval in het leven van kerk en kloosters en beriep zich op zijn eigen mystieke ervaringen voor het bewijzen van spirituele waarheden. Dit hadden de hesychastische leraren van voor zijn tijd niet gedaan. Beide standpunten werden door de bisschoppen gevaarlijk gevonden. Zij wisten wat de Christus van Symeon over hen had gezegd:

"Zij behandelen Mijn Lichaam onwaardig

en zoeken verwoed heerschappij over de massa
Zij worden gezien als zuiver en schitterend.
maar hun ziel is erger dan slijk en vuil.
erger zelfs dan sommige dodelijke giften.
deze boze en perverse mannen!"

Deze politieke stoutmoedigheid werd nog verergerd door het feit dat Symeon zijn hesychastische ervaring verhief tot een principe van kennisleer: zijn begrip van het christendom ontwikkelde zich rond de realiteit van zijn rechtstreeks beleven van het Christos-principe als kern.

 

Symeon was wel bedroefd maar niet uit zijn evenwicht gebracht door de kleingeestige ondeugden en de materialistische neigingen van monniken die verondersteld waren zich aan het geestelijke leven te wijden. Het middelmatig niveau van hun openlijk uitgesproken aspiraties vond hij weerzinwekkend.

"Ik noem ketters". predikte hij. "hen die zeggen dat er in onze tijd niemand in ons midden is die de geboden van het evangelie kan gehoorzamen en zoals de heilige Vaders kan worden - hen die beweren dat dit onmogelijk is."

 

Hij begreep wel dat het niet mogelijk was zulke mensen te betrappen op een bepaalde fout inzake geloofspunten, en daarom schreef hij:
"Zij zijn niet tot de ene of de andere bijzondere ketterij vervallen, maar tot alle tegelijkertijd, aangezien hun gebrek aan vroomheid alles vervalst en dus het ergste is."

Symeon was van mening dat het wegredeneren van de noodzaak van individuele inspanningen de mogelijkheid van verlossing vernietigde, en wel door een verkeerde opvatting over de erfzonde. De Val van Adam, zoals die in het
verhaal over de Hof van Eden wordt weergegeven, had voor de mensheid rampzalige gevolgen, want hij maakte haar moreel zwak en spiritueel verlamd, maar de schuld werd niet op genetische wijze doorgegeven aan de opeenvolgende geslachten. Een mens wordt niet in zonde geboren, maar komt tot de toestand van de val door de herhaling van de fout van Adam. Het feit dat Adam, niettegenstaande zijn dwaasheid, toch de heerser over de natuur was, betekende dat verlossing door gratie of genade geen 'deus ex machina' was, maar veel meer de mogelijkheid van vergoddelijking door zelfbewuste vereniging met het Christos-principe van binnen.

Voor Symeon was de leer dat de kerk, dit wil zeggen alle ware christenen samen, het lichaam van de Christos was, de basis voor de mystieke opvatting dat de mens alleen dan wordt verlost wanneer hij met de Christos wordt geassimileerd. Het geloof in Christus kon slechts de nodige voorwaarde zijn, terwijl Christos te geloven de voldoende en essentiële voorwaarde voor vergoddelijking was. Zo wordt het vergoddelijkte individu een lid van het lichaam van Christos, maar tegelijkertijd doordringt de Christos elk aspect van het menselijk wezen.

"Gij kiest uw woonplaats in ieder van ons
en ge leeft in eenieder,

en voor ons allen wordt Gij onze woonst

en wij leven in U.

Wij worden leden van Christus
en Christus wordt onze ledematen

Christus wordt mijn hand, Christus mijn voet,
en ik, arme stakker,

wordt de hand van Christus, de voet van Christus.

Zoals de historische Jezus één werd met zijn Hemelse Vader, kan ieder individu één worden met de Christos.
Jezus is daarom het model op het pad van verlossing: "de heropstanding van Christus is dezelfde als de onze".
Ook is Jezus het voorbeeld van leerlingschap, want de gehoorzaamheid en de nederigheid die Hij zijn Vader betoonde is die welke het individu voor zijn geestelijk leraar moet hebben. Het liturgische jaar krijgt slechts dan betekenis wanneer het opnieuw wordt voltrokken in het bewustzijn van het individu.

Hoewel vergoddelijking de gave van de Christos is, wordt ZIJ slechts verleend wanneer de discipel alle nodige inspanningen heeft gedaan om zich in gedachte, woord en daad met het Goddelijke te vereenzelvigen. Deze strijd om de eenheid is constant, consequent en doelbewust. Terwijl de monniken waren ingedeeld in 'archaioi' (novicen) en 'teleioi' (adepten), was de praktijk van contemplatie, innerlijk gebed en eenpuntige meditatie dezelfde voor beide klassen. Naarmate de monnik leerde zijn denken te verzamelen op een voorwerp van zijn keuze, zoals de naam
van Jezus, en op den duur de concentratie beheerste, ging hij ontdekken dat hij in werkelijkheid net begonnen was op het pad van de verlichte vereniging met de Christos. Hij had gekozen zich tot ‘een beeld van de engelen’ te maken en hij moest zijn onuitgesproken besef vertolken in passieloze daden. 

De 'Toespraken' van Symeon zijn vol aardse metaforen die aan deze dagelijkse inspanning werkelijkheid verlenen. Waar hij spreekt over de satanische kracht van de gehechtheid, die zoals een verraderlijke bandiet in de duistere hoeken van ons hart binnensluipt terwijl we er ons geen rekenschap van geven, waarschuwt hij dat verslaving kan beginnen met begrijpelijke verplichtingen tegenover familieleden en vrienden, vermeende plichten die ons van onze innerlijke concentratie afleiden. In het begin wijkt de discipel een klein beetje van zijn hoofddoel af, en ongevoelig voor de dwaalrichting, loopt hij verloren.

"Hoe meer hij afwijkt, des te meer nestelt de vijand zich als het ware in de diepten van zijn verraad en
blijft verborgen terwijl hij verder doordringt, terwijl hij het touw van de gehechtheid vast in handen houdt en poogt in het geheel niet te worden herkend."

Symeon vergeleek de strijd tussen Christos en de duistere zijde van de menselijke natuur met een gevecht voor de ziel.

"Veronderstelt, broeders, dat een man een gevecht tegen tien of twaalf moet opnemen. Wanneer de strijd begint slaat hij bij de eerste aanval de voorste lijn van zijn tegenstanders terug, de dappersten van allen, verwondt hen en velt hen neer. Indien hij er daarna een of twee ontwaart, ellendig en zwak, die achtergelaten waren, zal hij zich dan niet haasten hen te overmeesteren en hun handen vast te binden?
Als hij uit louter overmoed en arrogantie zijn wapens neerlegt en het gemakkelijk neemt, zich uit minachting voor zijn vijanden te rusten legt en inslaapt, heeft hij zich dan niet vrijwillig overgegeven aan die ellendelingen en zullen zij hem niet tot hun slaaf maken?"

Ofschoon hij grote daden van verzaking en zelfopofferingen bewonderde, wist hij wel dat de ‘kleinere ondeugden’ al te vaak de oprechte aspirant onderwerpen.
      "Als wij verslaafd zijn aan eten en drinken, aan slaap en luiheid, aan tegenpruttelen, ongehoorzaamheid en klagen wat voor voordeel zal het ons dan brengen indien we ons van andere slechte daden onthouden?"

Zijn vastberaden morele raad was niet bindend, omdat hij geloofde dat zulke woorden slechts dan authentiek waren wanneer ze uit een gemoed vol liefde voortsproten. De praktijk die bestaat uit gezamenlijke erediensten en individuele inspanningen om het ware Christelijke leven te leiden, verschaft de basis voor 'theoria', de hoogste contemplatie. Daar de Godheid uiteraard onbegrijpelijk is, moet men er zich niet aan verwachten waarheden omtrent het Goddelijke te formuleren in concepten.
Toch zal het besef dat de Godheid onkenbaar is het denken toelaten filosofische en theologische categorieën in de meditatie te overstijgen, en wanneer het hart zuiver is, het Onuitsprekelijke Mysterie door vereniging met de Christos te ervaren. Hoewel deze ervaring tijdelijk is, kan men zonder haar niet over verlossing spreken, want alleen een glimp van het Goddelijke betekent waarlijk heropstanding en ontsluiert het geestelijke bestaan.

"Probeer niet onzegbare dingen met louter woorden te beschrijven, want dit is onmogelijk. Laat ons zulke dingen
aanschouwen door hard werk, door daden, door uitputting - zo zal de betekenis van de heilige mysteriën ons worden onderwezen."


Tot op dat ogenblik wanneer de discipel in de mystieke unie kan vertoeven zelfs terwijl hij in de wereld bezig is,
ligt de signatuur van momenteel inzicht en de belofte van zijn permanentie in een opwelling van onpartijdige liefde. En inderdaad, zonder ascetisme is liefde tevergeefs.

De ware ervaring van het Goddelijke is het besef dat in ieder menselijk wezen de Drie-eenheid aanwezig is, de onbegrijpelijke Godheid, haar incarnatie als de Christos in de mens, en als de Heilige Geest, vertegenwoordigd door de tweelingvermogens van liefde en wil. Als de Drie-eenheid is het mogelijk God te zien met ‘spiritueel zicht’, dat "geen vorm is, ook geen beeld of voorstelling, maar een vormeloos Licht". Er is geen andere manier om het Goddelijke te kennen dan door zijn numineuze schittering, vertegenwoordigd door de getransfigureerde Christus en
aanwezig in de ontvankelijke mens.

"Zeg niet dat het onmogelijk is, de Goddelijke Geest te ontvangen.
Zeg niet dat je ook zonder hem kunt worden verlost.

Zeg niet dat men hem ook onbewust kan bezitten.

Zeg niet dat God niet door mensen kan worden gezien.

Zeg niet dat mensen het Goddelijke Licht niet aanschouwen,
of dat het niet in onze tijd kan worden gezien."

Voor Symeon is dat wat nodig is, altijd mogelijk. Het mystieke ontwaken van de Christos binnenin is essentieel voor de verlossing van iedere persoon. Deze verrijzenis is niet slechts een actuele waarborg voor hemelse zaligheid na de dood. Het is de ontdekking van het Koninkrijk des Hemels zelfs midden in de sterfelijkheid.

"Laat ons niet wachten tot we Hem in de toekomst zullen zien, maar ernaar streven Hem nu te zien, aangezien Johannes de Theoloog ons zegt, “Door de Geest die we van Hem hebben gekregen, weten we dat we God in ons hart hebben.”

En op een andere plaats schreef hij dat

"door de Heilige Geest de verrijzenis van ons allen plaatsheeft. De Christos verleent door zijn Heilige Geest, zelfs nu, het Koninkrijk des Hemels."


In tegenstelling met de meesten van zijn tijdgenoten en zo vele anderen sindsdien, leerde Symeon dat de Bergrede en de Zaligheden noch hoogstaande idealen noch voorafspiegelingen waren van wat op het einde der tijden zou komen; zij bevatten praktische raad voor een levenswijze die de hemel op aarde ontsluit.

Symeon verbond een gewillige aanvaarding van de traditionele vroomheid met een levend bewustzijn van spirituele realiteiten en bewees dat deze twee niet onverzoenbaar hoeven te zijn. Niettegenstaande de vijandigheid die de ernst van zijn streven veroorzaakte bij hen die gemakkelijke religieuze procedures verkiezen boven geestelijke inspanningen, werd hij door de Oosterse Kerk heilig verklaard en ‘de Nieuwe Theoloog’ genoemd.
Zijn oproep tot authentiek berouw liet een blijvende indruk na op het oostelijke christendom en zijn theologie van het licht werd de standaard voor de Orthodoxe spiritualiteit.


NAWOORD

Theosofen zullen het misschien verbazend vinden, en tenminste
ongewoon, dat wij in deze reeks een bij hen vrijwel onbekende
figuur uit de geschiedenis van de Christelijke Kerk opnemen,
maar "de ware Theosoof behoort tot geen geloof noch sekte, en
toch behoort hij tot alle".
De Kerk, Rome, Byzantium (Constantinopel, Istanboel), de Christelijke Mystiek en meer bepaald de Byzantijnse Mystiek, dat zijn allemaal werelden op zichzelf.
Wanneer men een deel bestudeert, wordt het een complex geheel en wij moeten op onze hoede zijn voor oppervlakkigheid en veralgemening. Daarom is het gepast dat wij, met een artikel als dit, eens te meer van de vaak begane paden afwijken om een van de andere werelden te ontdekken. Symeon wordt beschouwd als de
meest belangrijke vertegenwoordiger van wat de historici ‘de pneumatologische explosie van de Byzantijnse spiritualiteit hebben genoemd.’ Het artikel uit ‘Hermes’ is een resumé' van deze beweging.

In de ‘Encyclopédie des Mystiques’ (Robert Laffont, Parijs, 1972) neemt de Byzantijnse Mystiek, behandeld door
Jean-Pierre Renneteau en Jean Marcadet, veertig bladzijden in beslag. Het verhaal over Symeon, de Nieuwe Theoloog, staat met veel details beschreven in een tiental kolommen, op pagina's 224 tot 228.
De context handelt over zijn bronnen, zijn voorgangers en opvolgers. De Byzantijnse Mystiek werkt door tot in
de twintigste eeuw en verder, in Griekenland en ook in de Slavische wereld. Ook Dostojewski was gegrepen door een mystiek die de mens 'in zijn vrijheid' en 'hier en nu' brengt tot een verlossende discipline en blijkbaar was de Byzantijnse mystiek een van de bronnen die hem hebben geïnspireerd.

*Hij, die het grote verschil tussen de betekenis van de twee Griekse woorden ‘Chrēstos en Christos niet wil overpeinzen en beheersen, moet voor altijd blind blijven voor de ware esoterische betekenis van de Evangeliën: d.w.z. voor de levende Geest begraven onder de steriele dode letter van de teksten, de Dode Zee-vrucht van een lippen-christendom. Uit: Het Esoterische karakter van de Evangeliën – H.P. Blavatsky